Fragment
VOORWOORD
Waar staat je wiegje? In Nederland, Afghanistan of … ?
Heeft dit wiegje een comfortabel matrasje of is dit een sinaasappelkist gevuld met krantenpapier?
Groei je op in een mooie, dure buurt, in een sloppenwijk van een grote stad of als wees in een opvangkamp.
In deze trilogie staan drie personen centraal.
Mark en Jill uit Nederland en Yasir uit Afghanistan.
In deel 1 volg je de drie hoofdrolspelers en laat ik zien waartoe opvoeding, omgeving, indoctrinatie en manipulatie kunnen leiden.
Amper acht maanden oud wordt de kleine Mark door zijn depressieve moeder achtergelaten bij zijn vader, een kunstschilder, die het goed bedoelt, maar amper voor zichzelf kan zorgen.
Mark groeit op als een zelfstandige belhamel en komt in zijn pubertijd in aanraking met Justitie. Hij belandt in een jeugdinrichting en gedurende die periode leert hij Tom kennen. Tom, onlangs gepensioneerd, ontfermt zich over de jongen, biedt hem structuur en woonruimte.
Langzaamaan hervindt Mark zijn zelfvertrouwen en neemt hij een beslissing over zijn toekomst.
Tijdens de vierdaagse van Nijmegen leert hij Jill kennen.
Jill is een zondagskind. Rijke ouders, goede school, echter niets is wat het lijkt. Bij toeval hoort ze dat ze niet de dochter is waar haar ouders op hadden gehoopt.
Na een uit de hand gelopen incident met haar vriendje besluit ze op haar achttiende verjaardag het heft in eigen handen te nemen.
Ze laat een zwarte valk tatoeëren die als een rode draad zijn weg weet te vinden door deze trilogie.
In Mark vindt Jill haar maatje. Het pad dat ze gezamenlijk bewandelen, kent vele ups en downs. De zoektocht naar haar roots, brengt haar bij een blind, Iraans meisje met wie ze een speciale band krijgt.
Yasir is nog maar een manneke wanneer in Kabul zijn ouders worden vermoord. Zwaar getraumatiseerd wordt hij ondergebracht in een Pakistaanse madrassa waar hij wordt opgemerkt door Karim.
Samen met zijn vrienden Zemar, Tarek en zeventien anderen wordt Yasir door deze Karim opgeleid tot terrorist, echter niet iedereen zal de opleiding volbrengen.
02 NEW YORK, DINSDAG 11 SEPTEMBER 2001, 05.30 UUR AM
Karim was al even wakker toen hij de wekker op het kastje naast zijn bed hoorde zoemen. Met zijn volle hand sloeg hij op de niet te missen brede knop. Hij stond op en gaf, terwijl hij naar de douche liep, de man in het andere bed van de kamer een tik op zijn schouder.
Najib, een jongere uitvoering van Karim, ging zonder iets te zeggen op de rand van zijn bed zitten en trok zijn hardloopkleding aan.
Het rugzakje dat hij de vorige avond naast zijn bed had gezet, gooide hij over zijn schouder en liep de kamer uit. In de lobby van het hotel knikte hij vriendelijk naar de receptioniste, liep door de draaideur naar buiten en startte zijn ochtendloop richting Central Park.
Evenals voorgaande twee dagen stopte hij bij de grote vijver en ging daar op een bankje zitten. Uit zijn rugzak haalde hij een broodtrommeltje, nam het deksel eraf en legde dat rechts van hem neer. In het trommeltje zaten twee boterhammen, een mes, een flesje sportdrank en een mobieltje. Als eerste nam hij het mobieltje uit de trommel, zette deze aan en legde het naast het broodtrommeltje. Vervolgens nam hij een hap uit zijn boterham. Rustig kauwend keek hij in de verte naar twee joggers die tegen een boom hun spieren stonden te rekken. Het was vijf voor zes toen hij op zijn horloge keek en besloot om nog een hap uit zijn boterham te nemen.
Plotseling begon naast hem het mobieltje te zoemen. Verrast spuugde hij direct het brood uit zijn mond en pakte snel het apparaatje.
‘Hallo met Najib.’
‘Jazeker, je belt keurig op tijd, vertel maar, ik luister.’
‘Oké, dus alles verloopt volgens plan.
Mooi, daar zal de baas blij mee zijn.’
‘Succes jongen. Wat zeg je?’
‘Jazeker, we hebben een perfecte stek om alles op video en foto vast te leggen.
Wanneer je komt aanvliegen, staan we rechts van je.
Jullie gaan geschiedenis schrijven en worden nooit meer vergeten.’
‘Insjallah.’
Najib verbrak de verbinding, drukte zijn rug tegen de leuning van de bank en haalde een paar keer diep adem. Hij stak de rest van zijn boterham in zijn mond en verwijderde al kauwend het achterklepje van zijn mobiel. Wat gehaast peuterde hij de simkaart eruit en brak deze doormidden. Na een laatste slok uit zijn flesje, stopte hij het overgebleven brood samen met het flesje terug in zijn rugzak.
Rustig liep hij naar het bruggetje, gooide tijdens wat rekoefeningen het mobieltje met een plons in de vijver en jogde rustig terug naar zijn hotel. Vijfhonderd meter voor het hotel bukte hij naast een afvoerputje om een loszittende veter te strikken. Nadat hij ook de twee delen van het simkaartje in het putje had gegooid, rende hij weer verder.
Vriendelijk lachend checkte hij bij de receptioniste zijn vriend en zichzelf uit, bedankte voor het prettige verblijf en loog tegen het meisje dat ze over een maand weer terug zouden zijn. De lift bracht hem naar de hoogste etage. Eenmaal bij zijn kamer klopte hij driemaal zachtjes op de deur. Deze werd bijna direct geopend.
Karim liet hem binnen en hing een ‘niet storen’-kaart aan de buitenzijde van de deur.
Najib liep direct door naar de douche en tien minuten later schoof hij aan tafel.
‘Heerlijk ontbijtje gemaakt, Karim. Mijn complimenten.’
‘En, heb je hem aan de lijn gehad? Hoe klonk zijn stem?’
‘Zoals gewoonlijk. Hij klonk rustig. Opmerkelijk rustig. En hij was keurig op tijd.’
‘Onze vriend was altijd keurig op tijd. Hij was misschien wel de beste leerling die ik ooit heb gehad. Ik zal hem missen.’
Zwijgend aten ze hun broodjes en dronken een kop thee. Tegen half acht ruimden ze alles op. Met een natte handdoek veegde Najib de tafel, de stoelen, en de nachtkastjes schoon.
Ze plaatsten ieder hun reiskoffer op bed en lieten deze geopend liggen. Najib nam een statief en zette dit voor het linker raam. Karim pakte eveneens een statief en plaatste deze voor het andere raam. Beide statieven stonden verscholen tussen de gordijnen. Najib plaatste vervolgens een spiegelreflexcamera op het statief en richtte deze op de torens van het World Trade Center. Hij controleerde de afstandsbediening van de camera en keek tevreden naar zijn mentor die naast hem stond en inmiddels een videocamera op zijn statief had geplaatst.
Karim keek op zijn klok. ‘Nog een minuut of tien. Dan zal de eerste verschijnen. Ik maak alvast een paar opnames van de omgeving en het verkeer.’
Dertien minuten later wees hij met een ingetogen grijns in de verte op een stipje.
‘Kijk, Najib’, fluisterde hij, ‘daar komt hij aan. Dat moet hem zijn. Dat is de eerste.’
Het stipje werd groter en groter. ‘Goed zo, jongen, dat heb je geweldig gedaan’, hoorde Karim zichzelf zeggen. Terwijl hij op het schermpje van zijn videocamera keek, zoomde hij langzaam in op de Boeiing 767 van American Airlines alsof hij in de cockpit wilde kijken.
Dan zoomde hij weer uit en draaide de camera voorzichtig met de vliegrichting mee naar rechts. Het vliegtuig was tot op een paar honderd meter genaderd. Karim hield zijn adem in toen hij de neus in de toren zag verdwijnen.
De ruim zevenendertigduizend liter brandstof veroorzaakte een flits gevolgd door een enorme vuurbal die het vliegtuig in het niets deed verdwijnen.
In zijn ooghoeken zag Karim het felverlichte gezicht van zijn vriend die naast hem stond en hij hoorde diens spiegelreflexcamera ratelen.
Na een paar minuten maakte hij nog wat sfeerbeelden van de omgeving en schoof het gordijn dicht.
‘Inpakken, Najib. Het is gelukt. We zijn klaar.’
Ze omhelsden elkaar, schoven de statieven in en plaatsten deze snel met de camera’s er nog op in de koffers. Na een snelle, laatste controle opdat ze niets zouden vergeten, verlieten ze zo rustig mogelijk de kamer.
Vriendelijk knikten ze beiden naar het meisje achter de balie. Zij knikte alleen terug naar de leuke, sympathieke jongeman die bij haar had uitgecheckt. Eenmaal buiten sloegen ze direct linksaf. Om de hoek stapten ze in een auto met draaiende motor die bijna onmiddellijk wegreed.
‘Je bent keurig op tijd, Achmed’, zei Karim. ‘Dank je wel. Met een beetje geluk zijn we nog op tijd om de volgende te zien.’ Toen ze op de brug reden, kwamen de eerste brandweerauto’s hen al tegemoet.
Aan de andere kant van de rivier parkeerden ze de auto langs de weg en stapten uit.
‘Mooi,’ zei Karim terwijl hij op zijn horloge keek. ‘Nog een minuut of vijf en dan komt de volgende.’ Met ingehouden trots zag hij het stipje aan de horizon verschijnen.
‘Ook jij bent keurig op tijd jongen.’
Toen het tweede grote vliegtuig schuin draaiend, in de andere toren verdween, knikte hij tevreden.
‘Zo Karim, dat was hem. Je missie is volbracht.’
Deze keek Najib verbaasd aan.
‘Hoezo, missie volbracht? Wat bedoel je? Mijn missie is in ieder geval nog niet volbracht. Dit is pas het begin. Deze aanslag is spectaculair, maar zal de geschiedenis niet veranderen. Belangrijk is, dat deze aanslag, mij de mogelijkheden zal geven, om een volgende operatie op te starten. Die zal minder spectaculair zijn, maar een veel grotere impact hebben.’
Grimmig keek hij naar de tweede, rokende toren.
‘De volgende operatie wordt mijn levenswerk en zal de wereld op zijn kop zetten. Het zal minstens vijftien tot twintig jaar duren om deze goed voor te bereiden, maar Najib, daar ga jij me weer bij helpen. Dit succes, hij draaide een kwartslag en wees naar de twee rokende torens, had ik nodig om een aantal mensen te overtuigen.’...........
03 KABUL, 11 SEPTEMBER 2001
Yasir keek vanaf zijn lesbankje door het schoolraam naar buiten. Zijn hoofd draaide voor de honderdste keer naar de klok aan de muur. Halfvier. Nog even en dan zou hij samen met Tahir, de tuinman, naar de boekenwinkel in Flowerstreet lopen. Vanavond wilde hij zijn moeder verrassen met een leuk cadeautje voor zijn nieuwe broertje. Hij was vaak genoeg in de winkel geweest en wist de weg, maar van zijn ouders mocht hij daar niet meer alleen heen. Het was gevaarlijk op straat hadden ze gezegd, maar met Tahir zou het veilig zijn.
Yasir hield van boeken en van school en het vrolijke, leergierige jochie had het getroffen. Zijn moeder was docente aan de Universiteit en zijn vader een belangrijk zakenman. Beiden genoten veel aanzien in Kabul. Zo woonde Yasir in een groot huis met een enorme tuin waarin ook Tahir en zijn vrouw Miriam een huisje hadden staan.
Opgewonden keek hij weer naar de klok. Bijna vier uur. Nog heel even. Zijn moeder had hem vorige week verteld dat hij een broertje of zusje zou krijgen. Yasir had het prachtig gevonden en hij wist het zeker. Het zou een broertje worden en geen zusje.
Een paar minuten over vieren huppelde Yasir blij de school uit. Hij verwachtte Tahir te zien, maar die stond niet bij de poort. Vreemd. Staand bij het hek van de school, keek Yasir richting de straat waaruit Tahir zou moeten verschijnen. Zijn aandacht werd getrokken door een grote vrachtwagen. Om de vrachtauto stonden mannen. Velen van hen hadden baarden en droegen een geweer. De mannen stonden om Amir, zijn klasgenootje, en het leek wel of Amir voelde dat hij naar hem keek. Yasir zwaaide naar zijn vriendje en die zwaaide vrolijk terug, daarbij wijzend met zijn vinger naar Yasir. De grote man naast Amir maakte wat armbewegingen en twee mannen met baarden liepen hem tegemoet.
‘Zoek je Tahir? Die komt niet’, zei een van de mannen. ‘Wij brengen je vandaag naar huis.’ De man die dit had gezegd, legde zijn enorme hand op Yasirs schouder en tussen de twee grote mannen in, liep hij mee naar de vrachtwagen. Hij durfde niets te zeggen of te vragen. Eenmaal bij de vrachtauto tilden ze hem op en zetten hem op de houten bank achter in de laadbak. Yasir kon de mannen ruiken. Ze waren smerig en oogden vermoeid. Hij hoorde hoe de motor aansloeg en even later reden ze door de brede straat die hij zo goed kende. De truck stopte bij de oprit van hun huis en werd met de achterzijde tegen de grote toegangspoort met de zwarte ijzeren zon geparkeerd.
Een van de vele zwarte, ijzeren pinnen die als zonnestraal dienden, was kromgebogen. Normaal kon je met één van deze zwarte ijzeren pinnen de poort open maken.
De truck stond zodanig geparkeerd, dat Yasir vanuit zijn zitplaats in de achterbak de twee lichamen op het trottoir duidelijk kon zien liggen.
Onwezenlijk keek hij naar de twee lichamen die daar naast elkaar op het trottoir lagen. Het ene lichaam had een mooi, grijs pak aan. Zijn vader had precies zo’n kostuum. Hij was die ochtend nog in dat pak de trap af komen lopen.
Yasir moest even in zichzelf lachen om het gezicht van zijn moeder. Ze had zo trots naar zijn vader gekeken. Dat gezicht trok ze altijd wanneer zijn vader dat grijze kostuum aan had.
Het was hem wel opgevallen dat zijn moeder vanochtend niet had gelachen maar ernstig had gekeken. Dat kwam natuurlijk omdat een goede vriend van zijn vader was overleden.
Het grijze pak dat voor hem lag, was zeker niet van zijn vader. Dit pak was smerig en zat vol bloedvlekken en kogelgaten. Er klopte iets niet aan dat grijze pak, maar hij kon niet ontdekken wat. Het andere lichaam lag met een been gedeeltelijk over de benen van het lichaam met het grijze pak. Dit lichaam had een jurk aan. De jurk was gescheurd en besmeurd met zand en bloed.
Yasir bleef geobsedeerd kijken naar de twee lichamen. Iets klopte er niet. De man die naast hem achter in de truck zat, wees met zijn vinger naar rechts. Yasir boog wat naar voren en draaide zijn hoofd naar rechts om te zien wat de man bedoelde.
04 MARK JANSEN
Mark was voor de leraren op school een ramp. Geen enkele docent had vat op de jongen. Na drie jaar gymnasium werd hij vanwege zijn slechte resultaten teruggezet naar een lager niveau. Dit was een laatste poging van het schoolbestuur om, in goed overleg met de reclasseringsambtenaar, de onhandelbare Mark te redden van een onherroepelijke ondergang.
Het briljante manneke uit de eerste klas was in het derde jaar volledig ontspoord. Als hoofddealer van softdrugs voelde hij zich onaantastbaar en trok hij zijn eigen plan. Rapporten, leugenbriefjes, hij tekende ze allemaal zelf. Als ‘oplichten’ en ‘manipuleren’ examenvakken waren geweest, zou hij daar cum laude voor zijn geslaagd.
Zijn criminele activiteiten waren begonnen in het tweede jaar. Niemand van de schoolleiding had wat in de gaten, totdat hij werd verlinkt door jaloerse medestudenten. Dit leidde tot een aantal schorsingen, gevolgd door een viertal veroordelingen in het derde jaar. De schorsingen en veroordelingen maakten echter geen enkele indruk op Mark. Tot die ene ochtend.
Gezapig zat hij achter in het klaslokaal naar buiten te kijken en wist direct hoe laat het was toen twee politieauto’s het schoolplein op kwamen rijden.
Zonder iets te zeggen, liep hij rustig de klas uit, de leraar verbouwereerd achterlatend. Via een achterdeur verliet hij de school. Zijn scooter moest hij laten staan en geïrriteerd over de plotselinge actie van de politie liep hij terug naar het huis waar hij samen met zijn vader woonde. In de keuken was het zoals gewoonlijk weer een ravage. Op tafel stonden lege blikken bier en kapotte pizzadozen die zijn vader en zijn vrienden de avond daarvoor hadden laten staan. Het enige lichtpunt voor Mark die ochtend was dat hij de autosleutels van zijn vaders Citroën tussen de puinhoop zag liggen.
Tot zijn verbazing startte de oude, aftandse Citroën bij de eerste poging en accelereerde Mark met gierende banden de straat uit.
Bijna zeventien en zonder rijbewijs reed hij met keiharde muziek veel te hard door de straten van de binnenstad. De komende flauwe, lange bocht kende hij goed. Hij stuurde het slecht onderhouden bakkie als een racewagen de bocht in en drukte het gaspedaal nog wat verder in, maar er gebeurde niets.
Het had die ochtend geregend en de oude, bijna kale voorbandjes van de auto begonnen te spinnen op de natte, harde klinkers van de weg.
De auto gleed naar de verkeerde weghelft en hoe hij ook aan het stuur draaide, de lange rij geparkeerde auto’s kwam steeds dichterbij. De eerste auto die hij raakte, kreeg een tik aan de voorzijde. De volgende twee auto’s werden langs de zijkant geschampt.
De vierde auto verloste hij van zijn deurklinken en buitenspiegels en toen de voorbanden plots grip kregen op een ruw stukje wegdek kwam de auto met een harde klap tot stilstand tegen een lantaarnpaal.
De laatste en vierde auto die hij had geraakt, was een maand geleden splinternieuw gekocht door een onlangs gepensioneerde politieagent.
Elke ochtend wanneer de voormalige diender opstond, liep hij eerst naar het slaapkamerraam.
Dan trok hij de gordijnen open en keek naar zijn mooie, nieuwe, zwart metallic VW Passat. Een speciale uitvoering waarop hij twee maanden langer had moeten wachten.
Een lichte griep had ervoor gezorgd dat de voormalige agent wat later wakker was geworden. Hij keek op de wekker en zag dat het bijna tien uur was.
Uit bed stappend, wreef hij door zijn ogen en voelde zich al wat beter dan de voorgaande avond. Automatisch liep hij naar het raam en trok de gordijnen terug. Nog amper wakker keek hij naar zijn zwart glimmende liefde. Plotselinge herrie vanaf links trok zijn aandacht en met een boze blik zag hij de wild spinnende, oude Citroën de straat in komen rijden.
Tot zijn ontzetting begon het aftandse karretje te schuiven en met open mond zag hij hoe de Citroën de eerste geparkeerde auto een flinke tik gaf en doorschoof naar de volgende drie auto’s waarvan zijn mooie zwarte Passat de laatste was.
Zijn auto bewoog lichtjes toen hij door de Citroën werd geraakt.
Deurklinken en buitenspiegel vlogen door de lucht en terwijl hij de mooie zwarte autospiegel probeerde te volgen, kreeg de trouwe diender zijn derde en laatste hartinfarct.
07 JILL, HET VOETBALINCIDENT
Inwendig kokend van woede keek Jill vanaf de elfmeterstip naar de keepster in het doel. Althans, ze keek haar kant op. Volledig in trance had ze echter geen oog voor de keepster, die met haar armen en benen gespreid als een grote spin haar doel bewaakte.
Jills ogen gingen dwars door de keepster heen. Haar focus was gericht op de vier personen die achter het doel stonden.
Hangend tegen het hek, keken de vier jongens op hun beurt naar het meisje op de penaltystip.
De spanning tussen het meisje en de vier jongens had niets te maken met de voetbalwedstrijd. Of de bal wel of niet in het doel werd geschoten, maakte de vier niet uit. De reactie van het meisje daarentegen wel.
De een begon te grijnzen, de ander zuchtte en weer een ander plukte zenuwachtig met zijn vingers aan zijn kin.
Alleen de vier jongens en het meisje wisten waarom ze zo opgefokt naar elkaar keken. Alleen zij wisten wat er de dag daarvoor had plaatsgevonden.
Alle vier waren ze bang dat het meisje naar de politie zou gaan. Bang voor alle ellende die op hun af dreigde te komen. Bang voor hun ouders. Bang voor school. Bang voor de politie.
Na hun laffe, achterbakse actie hadden ze besloten om haar te intimideren en Morris, de initiator van het stel, had hierin de leiding genomen.
‘Luister goed’, had hij gezegd. ‘Wat ze ons ook gaan vragen. We moeten hetzelfde verhaal blijven vertellen en elkaar nooit afvallen. We hebben sterke bewijzen dus ze kan ons niets maken.’
De bewijzen waren weliswaar door hunzelf valselijk gecreëerd, maar het bleven keiharde bewijzen, die zelfs voor de politie moeilijk te verifiëren zouden zijn.
Mocht het ooit tot een rechtszaak komen, dan zou hun advocaat hier heel blij mee zijn.
Door achter het doel te gaan staan, wilden ze laten zien dat ze niet bang voor haar waren en dat ze maar beter geen aangifte kon doen. Het zou haar woord tegen dat van hun zijn. Alle vier stonden ze bovendien bekend als nette, hardwerkende scholieren uit de upper class. Ze hadden geen strafblad of bekeuringen terwijl zij, Jill, op school bekend stond als een wildebras. Ze hielden hun adem in toen ze het meisje een aanloop zagen nemen. Het zou mooi zijn wanneer ze de bal hoog over zou schieten. Bijna was ze bij de bal.
Getergd legt Jill al haar boosheid, angst en agressie in de trap tegen de bal. Terwijl ze opkijkt naar het doel ziet ze als eerste, in slow motion, de vier jongens.
Dan ziet ze de keepster kansloos naar rechts duiken. De bal komt echter hard tegen de onderkant van de lat, stuitert terug het veld in en Jill reageert nog fanatieker dan normaal.
Naar voren sprintend, trapt ze de bal hard in het net.
Dat ze bij haar wilde actie de keepster blesseert, merkt ze niet eens. Het was een alles of niets poging. Die bal moest erin.
Al haar agressie, vernedering en pijn had ze in deze actie gelegd. Woedend en met een rood hoofd loopt ze vervolgens naar de bal. Zonder te kijken wat ze heeft aangericht, pakt ze de bal op, loopt om het doel heen en trapt deze zo hard als ze kan in de richting van de vier jongens die slechts een meter of vijf van haar af staan. De vier stuiven uiteen om de bal te ontwijken.
Zonder te kijken of ze een van de jongens heeft geraakt, draait ze zich om en loopt briesend het veld weer in. Het aanhoudende fluiten van de scheidsrechter dringt niet tot haar door. Ook heeft ze geen oog voor het geblesseerde meisje in het doel.
Haar trainer die onmiddellijk het veld was opgerend, schudt haar wakker.
‘Jill, Jill, waar ben je verdomme mee bezig? Ga naar de kleedkamer. Wat bezielt je?’ Dan pas ziet ze de keepster met bloedend hoofd op de grond liggen. Realiserend wat ze heeft gedaan, blijft ze naar het meisje staren.
Met haar handen bedekt ze haar gezicht, valt op haar knieën en begint te huilen.
De trainer begrijpt er niets van, kijkt naar de scheidsrechter en slaat een arm om zijn pupil. Samen met Jessica, haar voetbalmaatje, ondersteunt hij haar naar de kleedkamer. Op en om het veld is het muisstil.
Velen kijken naar Jill die, ondersteund door de trainer en het meisje, het veld afloopt. Ook kijken ze naar de keepster die inmiddels weer is opgestaan. Slechts een enkeling let op de vier jongens die stilletjes het veld verlaten.
In de kleedkamer ontwaakt Jill uit haar trance en huilend vertelt ze de trainer en haar vriendin Jessica wat er die dag daarvoor heeft plaatsgevonden......
×