Fragment
EEN BOOM DIE VERBINDT
Jochem was maar een simpele ziel. De lagere school had hij niet afgemaakt, want hij kon niet zo goed leren, maar hij had wel geleerd van het leven.
Als jongeman was hij bij zijn ouders blijven wonen, want zijn moeder had zwaar reuma en daarom hielp hij haar bij alles. Toen zijn vader ziek werd, heeft hij hem tot het eind toe verzorgd. Zijn moeder, die al vroeg in een rolstoel kwam te zitten, werd wel vijfennegentig jaar oud en dankzij zijn helpende handen hoefde zij nooit naar een ouderencentrum. Hij deed alles voor haar tot ook haar tijd gekomen was om deze wereld te verwisselen voor een hogere werkelijkheid.
Jochem verdiende zijn geld op zijn eigen wijze. Als de mensen in Amsterdam ‘s avonds hun spullen buiten zetten als grofvuil, dan fietste hij met zijn fietskar door de stad en alles wat hem de moeite waard leek, legde hij in de bak om later te verkopen. Hij was niet rijk, maar met zijn tweedehands spullen verdiende hij genoeg om van te leven. Wat hij over had, gaf hij weg.
Nu met kerstavond verkocht hij geen oude dingen, maar kerstbomen, die hij goedkoop had ingekocht. Hij hield van het groen en al die enthousiaste gezichten van hen, die een spar uitzochten.
Het was al laat en de winkels waren gesloten. Hij zat daar nog met de laatste twee bomen. Hij kon wel naar huis gaan, maar daar was toch niemand. Bovendien wachtte hij op iets, al wist hij zelf niet waarop.
Enkele mussen kwamen over de sneeuw naar hem toe getrippeld. Hij strooide graankorrels op de grond. Hij keek over de weg in de verte, benieuwd wie er nog zou komen.
Robert had vanavond niet op zijn kamer willen blijven. In zijn ogen was het leven in en in triest. Hij was op weg gegaan naar een koffieshop in de hoop daar zijn eigen ellendige bestaan voor even te kunnen ontvluchten. Maar de deur van de shop was op kerstavond dicht en met zijn ziel onder de arm slenterde Robert over straat, tot Jochem hem zag.
“Hé jongen, waar ga je heen? Kom je me even gezelschap houden? Ik ben ook maar alleen.” Verwonderd keek Robert op, hij wist niet wat hij er van denken moest.
“Kijk, hier is een kruk, daar kun je wel op zitten. Wil je koffie? Wees niet bang, ik doe je niets.” Aarzelend ging Robert zitten. Voorzichtig warmde hij zijn verkleumde vingers aan de blauwe mok. “Waarom zit u hier nog? Ik wed, dat er zo laat geen kopers meer komen!”
“Beste jongen, al mijn bomen hebben een bestemming, dat weet ik uit ervaring. Wacht maar af. Maar wat doe jij zo alleen op straat, waarom ben je niet thuis?” “Ik heb geen huis. Mijn moeder is vorig jaar overleden en mijn vader zit elke avond in de kroeg.”
“Waar was jij heen op weg?” “Een koffieshop, maar die was gesloten.” “Wil jij in het voetspoor van je vader treden en ook je problemen ontvluchten?” “Ik weet het niet.” “Heb je geen doel? Werk je? Studeer je? Wat doe je voor de kost?” “Ik ben dit jaar begonnen met psychologie te studeren, maar het lukt niet erg.” Hij was verbaasd, dat hij dit zomaar vertelde aan die onbekende man. “Wat zou je moeder willen, dat je deed?”
“Studeren natuurlijk! Zij hoopte, dat ik later iets voor de mensen zou doen. Zij was zelf ziekenverzorgster, zij werkte in een ouderencentrum tot zij die hartaanval kreeg.”
“Wil je niet, dat je moeder later trots op je is?” “Ze ziet me toch niet.” “Dat weet je niet, misschien is ze dichterbij dan je denkt. Je wilt haar toch niet teleurstellen?” “Nee.”
“Wil je een oliebol? Ze zijn niet zo warm meer, maar toch…” “Graag, maar waarom bent u niet naar huis?” “Ik weet, dat ik mijn bomen nog verkopen moet en ik wachtte op iets, misschien wel op jou.”
Voor het vervolg, lees het boek!
×