Fragment
Fragment uit
De Orgaanhandelaar
(Eerste twee hoofdstukken)
(…) JGH: I do desperately need a new kidney shortly. As a matter of fact I can afford the costs of a private transplantation as mentioned on your website.
Can you send me more detailed information about the possibilities you have in coordinating a kidney transplantation within the next months? Is that possible?
Broker: Yes, we can provide immediate transplant.
JGH: Where?
Broker: There are approximately 15 countries that we work with. For the most part, the doctors have been educated in the US, return often for seminars, and speak english fluently. The standards are higher than the US. Organs come from younger, healthy donors thus second and third transplants are not necessary as is often the case when organs come from older, unhealthy donors.
I am at your service every day. We require a good-faith deposit of US $1,000 to begin the process.
Citaat uit: het e-mailcontact van de auteur met een in Sun Valley (Californië) gevestigde bemiddelaar voor (legale?) orgaantransplantaties.
(...)‘Natuurlijk heb ik er spijt van, want ik voel mij nog erg zwak en de wond van de operatie is ontstoken. Ik pies bloed. Maar ik kan niemand de schuld geven behalve mijzelf,’ vertelt (…) NN. Hij trekt zijn trui omhoog en laat een paarskleurig litteken zien, de ritssluiting op zijn buik oogt als een duizendpoot. (…)
Uit: NRC Handelsblad, 7 april 2011
De dood van Juffrouw Meijer
Moeizaam stond Juffrouw Meijer een stukje op uit haar stoel. Met haar rechter hand steunde ze op de armleuning om niet terug te vallen. Ze wilde even naar buiten kijken. Met haar linker hand schoof zij de vitrage een klein stukje opzij om beter te kunnen zien. De grote zwarte auto stond er nog steeds. Hij had een vreemd buitenlands kenteken en donkere ramen zodat Juffrouw Meijer niet kon zien of er iemand in zat. Ze kon het wel raden, omdat er sigarettenpeuken op straat naast het voorportier lagen. Net toen ze de vitrages weer wilde dichtdoen zag ze hoe het raam aan de kant van de bestuurder een stukje openging. Er verscheen een hand die een sigarettenpeuk door de spleet op straat liet vallen. Toen schoof het raam weer omhoog en bewoog er niets meer aan de auto.
‘Bah,’ dacht Juffrouw Meijer, ‘dat doe je toch niet. Peuken op straat gooien. En nog wel voor andermans huis!’ en ze liet zich weer langzaam terugzakken in haar leunstoel.
Terwijl ze aan de grote zwarte auto dacht, liep er een rilling over haar rug. Gisteren had de auto er ook al gestaan. Eergisteren had ze hem opeens zien staan toen Eva thuis kwam. Eva fietste altijd een stukje over de stoep en zoals altijd had ze even tegen de ruit getikt en gezwaaid. Juffrouw Meijer had wat zitten suffen in haar stoel bij het raam en was wakker geschrokken. Haar breiwerk lag nog onaangeroerd in haar schoot. Ze had gezwaaid en was een stukje omhoog gekomen uit haar stoel om door een gleuf in de vitrages even naar buiten te kunnen kijken. Net toen ze Eva door de achterdeur binnen hoorde komen gleed de zwarte auto de straat in en stopte precies voor de deur van de familie Eerdmans aan de overkant. Daar bleef de auto onbeweeglijk staan. De motor werd afgezet en de lichten doofden. De hele middag en de hele avond had de auto daar zo roerloos staan. Af en toe had Juffrouw Meijer gekeken of hij er nog stond. Ze wist niet waarom ze steeds weer wilde weten of hij er nog stond. Misschien omdat er iets groots en dreigend van uit ging. Toen Juffrouw Meijer om half elf naar bed ging had ze nog eens speciaal uit het raampje in de voordeur gekeken. De auto stond er nog steeds. Groot en stil en zwart en dreigend. Als een soort katachtig roofdier dat op de loer lag voor zijn prooi. Daar moest ze aan denken die avond en er liep een koude rilling over haar rug. Ze was naar bed gegaan, maar ze had wel een uur wakker gelegen en geluisterd naar de vertrouwde geluiden in het huis. En naar alle vreemde geluiden van buiten. Juffrouw Meijer was een beetje bang geworden, maar ze wist niet waarvoor. Het was immers maar een auto. Maar toch, ze wist niet wie er in zat en je wist maar nooit tegenwoordig. Je hoorde zoveel vreselijke dingen op de radio. En bij sommige beelden op de televisie moest ze gewoon wegkijken.
De volgende ochtend was de zwarte auto verdwenen. Juffrouw Meijer had hem niet horen wegrijden. Ze had opgelucht geademd, maar nu stond hij er weer. Ze wist niet hoe lang al. Nadat ze haar beide boterhammen had gegeten en haar glas melk had gedronken, ging ze altijd even een uurtje op bed liggen. Dat was meestal om een uur of één. Toen ze even na twee uur was opgestaan en met haar rollator naar haar stoel bij het raam was geschuifeld, had ze door de kier in de vitrages de auto weer zien staan. Dit keer vond ze hem nog groter en dreigender dan gisteren. Juffrouw Meijer wist niet waarom. Maar zo voelde het vandaag. Een naar gevoel was het. Ze huiverde weer. Vreemd, dacht ze. Ze was er niet gerust op, maar wat kon ze doen. Ze kon moeilijk de politie bellen omdat er een auto in de straat stond.
Ze had haar breiwerk genomen en had verder gewerkt aan de trui voor haar kleindochter. Niet dat Juffrouw Meijer een kleindochter had. Juffrouw Meijer was niet getrouwd en had geen kinderen en ook geen kleinkinderen. Maar ze had Eva. De trui was bedoeld voor Eva en die beschouwde ze een beetje als haar kleindochter. Eva woonde op de eerste verdieping. Die had ze gehuurd. Of beter, die hadden haar ouders voor haar gehuurd. En omdat Juffrouw Meijer erg op Eva gesteld was geraakt, beschouwde zij haar als haar kleindochter.
Juffrouw Marie-Antoinette Meijer was 87 en nooit getrouwd geweest. Ze had haar verloofde verloren aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, een paar dagen voor de bevrijding. Een verdwaalde kogel, hadden ze haar verteld en haar daarbij aangekeken met een blik die deze verklaring tot een soort woord van troost moest maken. Juffrouw Meijer kon dat soort goedkope troost missen als kiespijn. Ze had haar verloofde eenzaam en alleen begraven. Zijn ouders waren een paar jaar eerder spoorloos verdwenen, zoals dat met zoveel joodse mensen gegaan was; op transport gezet naar het oosten, heette het toen en niemand wist precies wat daarmee bedoeld werd. Nadat ze het verlies van haar geliefde te boven was gekomen, had ze gezworen nooit te zullen trouwen en haar te vroeg overleden verloofde eeuwig trouw te zullen blijven. Een grote foto van een knappe jongeman, ‘haar Abraham,’ zoals ze hem noemde, stond op de schoorsteenmantel in de voorkamer. Een waxinelichtje brandde ervoor en Juffrouw Meijer kon altijd met gepaste trots en vol eerbied vertellen dat sinds de dood van haar Abraham en sinds het portret daar stond, het lichtje nooit uit was geweest. Haar Abraham keek toe bij alles wat zich in de kleine, vol gemeubileerde kamer afspeelde. Het was de enige foto die Juffrouw Meijer van haar verloofde had. Het was zo’n oude, bruinachtige foto, een beetje wazig vanwege de vergroting. Het origineel was een pasfotootje van Abraham geweest, dat Juffrouw Meijer op een heel speciale plaats zorgvuldig bewaarde. Ze was er zuinig op, zowel op het pasfotootje, dat haar Abraham nog zelf had laten maken, als op de vergroting aan de muur. De foto hield haar herinnering aan haar Abraham levend, al meer dan 65 jaar.
Na de oorlog had Juffrouw Meijer haar studie Frans afgerond en was ze lerares op de Rijks-HBS geworden. Later was het een Havo-Atheneum geworden. Bijna 40 jaar lang had Juffrouw Meijer de kinderen van de eerste tot en met de vijfde en later de zesde klas de beginselen en de schoonheid van de Franse taal bijgebracht. In de vakanties ging ze elk jaar met haar twee vriendinnen op stap. Ze kon toen nog prima lopen. Elke zomer de Vierdaagse van Nijmegen – meer dan vijfentwintig keer – en vaak wandelen in Frankrijk natuurlijk. Maar de beide vriendinnen waren er niet meer. Josefina was allang geleden overleden, verongelukt bij het bergbeklimmen, een sport waar Juffrouw Meijer niets van begreep, omdat ze hoogtevrees had. Mariëlle, haar andere vriendin leefde nog, maar kon zich dat zelf nauwelijks meer herinneren, als gevolg van de Ziekte van Alzheimer. Het leek Juffrouw Meijer een wreed lot, waarvan ze hoopte dat het haar bespaard zou blijven. Een jaar of drie geleden was ze nog bij Mariëlle op bezoek geweest, maar die had haar niet eens meer herkend. Juffrouw Meijer was weer weggegaan en besefte opeens dat zij als enige van het drietal was overgebleven. Helder van geest was ze nog, maar slecht ter been. Gelukkig had ze Eva!
Juffrouw Meijer woonde nog steeds in het huis van haar ouders in de statige wijk Oog in Al in Utrecht in een zijstraat van de Haydnlaan. In dit huis was zij geboren – nou ja, bij wijze van spreken dan. Want de zwangerschap van haar moeder en haar geboorte waren moeizaam geweest en de huisarts had haar moeder daags voor de geboorte naar het Academisch Ziekenhuis aan de Catharijnesingel gestuurd, waar de kleine Marie Antoinette ter wereld was gekomen. Ze was enig kind gebleven en had het huis en het vermogen van haar ouders geërfd toen die overleden waren. Door hard werken en zuinig leven hadden haar ouders een vermogen bij elkaar gespaard. Marie Antoinette wist daar natuurlijk niets van. Over geld sprak je in die tijd niet met je kinderen. Pas toen ze na het onverwachte overlijden van haar ouders bij de notaris moest komen ontdekte ze, dat ze opeens een vermogende vrouw geworden was. Het vermogen stond op een kleine bank die het vertrouwen van haar vader had. Ze liet het geld daar staan en gaf opdracht het goed te beheren en haar een kleine maandelijkse toelage uit te betalen. Eerst bovenop haar salaris, later als aanvulling op haar AOW en haar pensioen. Ze maakte haar maandgeld zelden op, schonk elke maand een aanzienlijk bedrag aan een paar organisaties die arme kindertjes in Afrika hielpen en stortte de rest terug op haar rekening. Zo groeide haar vermogen gestaag verder. Juffrouw Meijer zat goed in de slappe was, zoals de buurtbewoners het achter voorgehouden hand wel eens tegen elkaar zeiden. Net als haar ouders leefde Juffrouw Meijer zuinig. Haar warme eten werd de laatste jaren elke dag bezorgd door ‘Tafeltje Dek Je’ en Eva deed voor haar de kleine boodschappen. Elke donderdag aan het eind van de middag kwam ze bij juffrouw Meijer een kopje thee drinken. Juffrouw Meijer genoot ervan als Eva bij haar zat en haar vertelde van haar werk en van alle andere dingen die in haar jonge leven belangrijk waren. Ze nam ook altijd een pen en papier mee en maakte samen met haar het boodschappenlijstje voor de komende week: brood, margarine, jam, wat vleeswaren en wat kaas, twee pakken melk, koekjes voor bij de koffie en de thee en soms nog wat andere dingen voor de zelfverzorging, zoals Juffrouw Meijer de persoonlijke hygiëne altijd noemde. Veel had Juffrouw Meijer niet meer nodig. Ze leefde bescheiden en een beetje teruggetrokken. Ze las elke dag de krant, zo ongeveer de enige luxe die ze zich nog veroorloofde en keek soms naar de Franse televisie. Sinds er kabeltelevisie was kon ze de Franstalige Belgische televisie ontvangen – ‘wat een vreselijk Frans spreken ze daar,’ was haar vaste commentaar – maar ze genoot sinds kort vooral van de Frans- en Duitstalige culturele zender Arte – ‘natuurlijk kijk ik alleen naar de Franse versie’ – en ze kon zelfs de Franse TV5 Monde ontvangen. Maar meestal las ze Franse boeken en breide ze truien. Mooie warme, Noorse truien in kleuren waarvan ze wist dat ze bij Eva in de smaak vielen: Rood en geel en blauw.
Juffrouw Meijer was blij dat ze Eva in huis had. Zij beschouwde Eva echt als haar kleindochter. Het was zo ongeveer het enige menselijke contact dat haar nog gebleven was. Behalve natuurlijk de buren en de huisarts en de krantenjongen, de jongen van ‘Tafeltje-dek-je’ en de postbode. En soms een collectant voor een of ander goed doel. Daar gaf ze altijd iets aan. Ze had vooral bewondering voor de collectanten die in weer en wind op pad gingen voor een goed doel. Ze zetten zich belangeloos in voor anderen, zonder er iets voor terug te verwachten. Dat alleen al moest beloond worden. Ze had er een speciaal bakje voor achter de voordeur hangen. Daar zat altijd wat kleingeld in voor de collectanten. Zo had ze het van haar moeder geleerd. Aan collectanten geef je iets zolang je iets hebt.
Meer mensen kwamen er bij juffrouw Meijer niet meer langs. Het was stil geworden op de begane grond van het grote huis. Maar boven, op de eerste verdieping daar was leven. Daar woonde Eva!
Eva was een mooie jonge vrouw, met een warme uitstraling en de kracht en schoonheid van een fotomodel. Als juffrouw Meijer zo aan haar dacht geneerde ze zich altijd een beetje. Maar ze moest ook glimlachen over zichzelf. Als oude vrouw mocht ze een jonge vrouw best mooi vinden, vond ze.
Eva was lang en slank. Ze was een meter vierentachtig, had ze wel eens verteld. Haar lengte maakte dat juffrouw Meijer, die zelf klein van stuk was, tegen haar op moest kijken. Dat moest sowieso omdat Juffrouw Meijer meestal in haar stoel voor het raam zat. In de erker, zodat ze alles wat op straat gebeurde in de gaten kon houden. Zoals nu de grote zwarte auto. Juffrouw Meijer maakte zich zorgen over de auto en het feit dat hij al twee keer tegelijk met Eva de straat in was komen rijden. Net alsof de auto haar volgde. Onzin, natuurlijk, maar toch. Eva had een bronskleurige huidskleur en lang krullend pikzwart haar dat ze meestal in een krullige warboel los over haar schouders liet hangen. Het was een beetje vreemd haar. Juffrouw Meijer had er een keer met haar hand over gestreken en gevoeld dat het anders aanvoelde dan haar eigen haar. Eva was half Europees en half Afrikaans en dat maakte haar zo buitengewoon mooi. Eva had zachte regelmatige gelaatstrekken. Ze had vrolijke donkere ogen die soms ondeugend konden fonkelen, maar van het ene op het andere moment vol emotie konden glimmen. Ze kon je soms met een haast magische blik aankijken, vol weemoed en met een vleugje verdriet.
Eva was advocaat en Juffrouw Meijer had zich haar wel eens voorgesteld in een kleine bedompte spreekkamer in een gevangenis met een gevaarlijke misdadiger die zij moest verdedigen. Ze kon zich dan goed indenken dat zo iemand haar geen geheim kon onthouden en zijn hart voor haar uitstortte. Als Eva naar je luisterde, dan moest je haar wel alles vertellen. Haar ontwapende blik, haar ernstige of vrolijke glimlach, het maakte haar alleen maar mooier. Juffrouw Meijer had haar wel eens gezegd dat zij vond dat ze het prima gedaan zou hebben als fotomodel. Eva had gelachen en gezegd dat fotomodel voor haar geen optie was. Zij wilde iets meer met haar leven doen dan poseren voor een camera en parfums, kleren of dure auto’s aanprijzen. Ze had ervoor gekozen strafadvocate te worden. En ze wilde een goede advocaat zijn, met hart voor haar cliënten. Daarom werkte ze meestal aan zaken met cliënten die het slechter getroffen hadden in het leven dan zij en die door allerlei oorzaken in de problemen waren gekomen. Ze was partner geworden bij een advocatencollectief. Dat verdiende niet veel, maar het gaf haar wel voldoening. Eva had met haar achtentwintig jaar haar plek in het leven wel gevonden. Juffrouw Meijer was blij dat ze haar aan het begin van haar studie, ruim negen jaar geleden, in huis had genomen. Vanaf het begin had Eva op de bovenverdieping gewoond. Eerst samen met een Turks-Nederlandse vriendin die medicijnen studeerde. Die vriendin was vier jaar geleden afgestudeerd en toen verhuisd. Dat gebeurde heel plotseling. Zonder echt afscheid te nemen was ze van de ene op de andere dag verdwenen. Ze was met vakantie naar Turkije gegaan en niet meer teruggekomen. Waarschijnlijk uitgehuwelijkt of zoiets, dacht Juffrouw Meijer. Eva had wel eens verteld dat ze het ook niet wist, omdat ze haar uit het oog had verloren. Sindsdien huurde Eva de hele bovenverdieping voor zich alleen.
Juffrouw Meijer legde haar breiwerk op het tafeltje naast haar stoel, kwam moeizaam overeind en pakte de handgrepen van haar rollator. Ze liep met kleine stapjes langzaam de voorkamer door en in de achterkamer om de grote tafel heen, om in de keuken thee te gaan zetten. Ze deed het water in de elektrische waterkoker en drukte op het knopje met het rode lampje. Even later begon het apparaat te brommen en te pruttelen. Ze pakte de theepot, spoelde hem van binnen onder de kraan om met heet water en pakte het theefilterzakje. Ze deed er twee schepjes thee in en hing het zakje in de theepot. Toen het water kookte en de waterkoker zichzelf had uitgeschakeld, goot ze het water voorzichtig over de thee en keek op de klok. Vijf voor vier. Precies op tijd. Juffrouw Meijer dronk altijd om vier uur twee kopjes thee en nam daar twee koekjes bij. Dat was de tweede luxe die ze zich dagelijks permitteerde: twee koekjes bij de thee, meer niet. Om elf uur een kopje koffie. Bij de koffie een plakje koek met een beetje boter of een cracker met kaas en om vier uur twee kopjes thee met twee koekjes. Juffrouw Meijer hield van vaste gewoonten. Dat gaf zekerheid. Ze had een hekel aan plotselinge veranderingen. Misschien dat ze zich daarom wel ongerust maakte over die vreemde, grote, zwarte auto in haar straat.
Ze zette de theepot, het kopje en het schoteltje met twee koekjes op het blad van haar rollator en schuifelde terug naar haar stoel bij het raam in de voorkamer. Ze hoorde de brievenbus kleppen en de doffe plof van de krant op de mat. De krantenjongen reed zoals elke dag vlak langs het raam, keek over de vitrages heen naar binnen en zwaaide naar haar. Zij zwaaide met haar linker hand terug, terwijl ze met haar rechter hand op de handgreep van de rollator steunde, om haar evenwicht te bewaren. Zo deden ze dat elke middag tegen vier uur. Toen ze bij haar stoel gekomen was deed ze de vitrages weer een stukje opzij en keek of de zwarte auto er nog stond. Hij stond er nog even groot en zwart en dreigend. Ze zette de theepot, het kopje en het schoteltje op het tafeltje naast haar stoel. Toen liep ze langzaam naar de voordeur, pakte met de lange grijper die Eva voor haar had gekocht en die bij de voordeur stond de krant van de mat, legde die op de rollator en schuifelde terug naar haar stoel. Ze wist uit ervaring dat de thee nu precies genoeg getrokken had. Als ze nu een kopje inschonk kwam het zakje precies boven de thee te hangen. Ze liet zich langzaam in haar stoel zakken, boog voorover en schonk haar eerste kopje thee in. Ze zag dat het filterzakje nu net boven de thee hing. Precies goed. Ze zette de theepot weer terug op het onderzettertje, pakte haar kopje en leunde genoegelijk achterover. Voorzichtig blies ze in haar kopje en toen de temperatuur iets gezakt was nam ze een slokje. Ze zette het kopje naast zich op het tafeltje, pakte een koekje en nam een klein hapje. Toen nam ze de krant en vouwde hem open.
Boven kraakte een plank. Eva was thuis. Woensdag was haar thuiswerkdag. Ze werkte vier dagen per week en zoals anderen een pappadag of een mammadag hadden om voor de kinderen te zorgen, zo had Eva haar vaste vrije dag. Ze had wel eens verteld dat het moeilijk was geweest de woensdag te claimen omdat zij immers geen kinderen had. Maar ze had voet bij stuk gehouden en uiteindelijk haar zin gekregen. Het was ook wat, als vrouwen gestraft werden omdat ze geen kinderen hadden. Juffrouw Meijer was kwaad geworden toen Eva haar het verhaal verteld had. Ze vond het een schande. Discriminatie had ze het genoemd en ze was geschrokken van haar eigen woorden omdat Eva een donkere huidskleur had. Maar Eva was het met haar eens geweest. Eva was een sterke vrouw, die voor haar eigen belangen opkwam als dat nodig was. Nou, vond Juffrouw Meijer, in dit soort zaken was dat nodig. Wis en zeker!
De woensdag was de dag dat Eva haar huishoudelijke werk deed. Dat van Juffrouw Meijer nam ze dan meteen mee. De wasmachine draaide een keer per week voor haar en een keer per week voor Juffrouw Meijer. De afwasmachine draaide elke avond voor hen beiden. Vanaf het begin hadden ze afgesproken dat Eva een beetje zou helpen in de huishouding en vooral een oogje in het zeil zou houden. Ze hoefde dan ook maar weinig huur te betalen. Tweehonderdvijftig euro per maand voor een hele etage met twee grote kamers en een badkamer en vrij gebruik van de keuken. Daarvoor deed ze een keer per week de boodschappen en hielp ze Juffrouw Meijer met de afwas en de was. Alle andere huishoudelijke taken werden door Chantal gedaan, de hulp in de huishouding die twee keer per week kwam voor het stofzuigen, het stof wissen, de ramen en dat soort klussen. En voor haar lichamelijke verzorging kwam het meisje van de thuiszorg twee keer per week langs. Tegenwoordig heette dat zo, maar voor Juffrouw Meijer was Bea nog gewoon de wijkverpleegster. Zo had dat vroeger geheten en voor Juffrouw Meijer heette dat nog steeds zo. Bea hielp haar bij het douchen en de voetverzorging en al die andere bijzondere dingen. Opstaan, wassen en aankleden ging nog redelijk goed, maar voor het douchen en zo had ze hulp nodig en dat wilde ze niet aan Eva vragen. In overleg met de huisarts was toen Bea gekomen van de thuiszorg.
Zo was er voor alles gezorgd. En omdat Eva meer deed dan alleen maar wat afgesproken was en omdat Eva zo’n schat van een meid was, beschouwde Juffrouw Meijer ‘haar’ Eva als haar kleindochter. Elke zondag ging Eva met Juffrouw Meijer een stukje wandelen in het kleine park vlakbij of soms zelfs iets verder langs het kanaal bij de oude fabriek die afgebroken was en waar nu gebouwd werd of langs de vaart waar de woonboten lagen. Veel meer zat er niet meer in. De gewrichten van Juffrouw Meijer waren versleten. Ze bewoog moeizaam en het lopen was soms pijnlijk. Twee versleten heupen, had de orthopeed gezegd maar Juffrouw Meijer wilde geen kunstheupen. Daarvoor vond ze zichzelf te oud. Ze was gebonden aan haar rollator, ook in huis. Dat ging prima. Aan de arm van Eva dorst ze de straat wel over te steken en kon ze even genieten van de frisse lucht en een beetje beweging. Eva vertelde haar dan altijd verhalen. Over haar ouders en vooral ook over haar land. Alles wat ze daarvan wist had ze van horen zeggen, want ze was pas zes maanden oud geweest toen haar ouders haar hadden geadopteerd en vanuit Kenia meegenomen naar Nederland. Hoe oud precies, dat wist niemand. Zo ging dat in die tijd in die streken. Van haar ouders wist ze dat haar biologische moeder kort na haar geboorte was gestorven vlakbij een vluchtelingenkamp aan de grens van Somalië en Kenia en dat haar biologische vader vermoedelijk een blanke man was. Haar moeder was hoogzwanger gevlucht voor het geweld in Somalië. Waar zij precies geboren was, wist ze niet met zekerheid. Eigenlijk wisten haar ouders en zij maar heel weinig van wat er rond haar geboorte gebeurt was. En wie haar biologische vader was wist ze evenmin. Aan haar lichte huidskleur en haar zachte gelijkmatige gezichtstrekken kon je goed zien dat Eva zowel blanke als zwarte voorouders had. Het gaf haar iets dat maakte dat Juffrouw Meijer trots op haar was, alsof ze echt een beetje haar kleindochter was.
Aan de arm van Eva voelde Juffrouw Meijer zich veilig. Eva was echt een schat! Als Juffrouw Meijer zich een kleindochter had mogen wensen had ze Eva gekozen. Groot, mooi, een sterk karakter en ontzettend lief. En daarom had Juffrouw Meijer een paar maanden geleden zonder Eva er iets van te vertellen een afspraak buiten de deur gemaakt. Ze had een taxi laten komen en had zich naar haar notaris laten brengen om haar testament te veranderen. Ze had Eva tot haar enige erfgenaam gemaakt. Eva wist van niets en dat wilde Juffrouw Meijer zo houden tot na haar overlijden. Met de notaris had ze afgesproken hoe ze zich haar begrafenis wenste en hoe ze wilde dat hij Eva over haar testament zou inlichten. Eerst de begrafenis, dan de mededeling dat ze in het huis mocht blijven wonen en dan een paar weken later het bericht dat het huis en het vermogen op haar naam gezet zouden worden. De notaris zou dan verder alles met Eva regelen. Daarna was ze met de taxi naar de bank gereden en had ook daar alles geregeld. De chauffeur had haar beide keren heel lief geholpen met het in- en uitstappen en zij had hem een extra fooi gegeven. Bij de bank had ze aangegeven dat ze wilde dat die Eva net zo van dienst zouden zijn als de bank haar en haar ouders van dienst waren geweest. De jongeman van de bank had dat afgesproken met haar en met de notaris had ze afgesproken dat die erop zou toezien. Zo had ze alles over haar laatste wil goed geregeld.
Juffrouw Meijer boog voorover om haar tweede kopje thee in te schenken toen ze Eva de trap af hoorde komen.
‘Eva,’ riep ze.
‘Ja Juffrouw Meijer,’ reageerde een vrolijke, warme stem gevolgd door een kort klopje op de deur die daarop openzwaaide, ‘Is er iets?’
Eva klopte altijd even op de deur als ze binnenkwam. Ook nu, hoewel Juffrouw Meijer haar had geroepen. Eva was bescheiden en beleefd. Echt een goed opgevoed meisje en daar hield Juffrouw Meijer van.
‘Nee, eh. Ik vroeg me alleen af, eh,’ aarzelde Juffrouw Meijer. Eva glimlachte breed en keek haar met een iets scheef gehouden hoofd aan.
‘Eh, heb je die grote zwarte auto zien staan?’ vroeg Juffrouw Meijer.
‘Oh, die BMW. Die stond er gisteren ook al. Heeft een Roemeens nummerbord. Er staan wel vaker Bulgaarse of Poolse of Roemeense auto’s in de straat. Hoezo vraagt u dat?’
‘Nou ik dacht, waarom staat die auto daar? Er zit iemand in, die rookt en zijn peuken op straat gooit. Er liggen er al een heleboel naast de auto.’
Eva liep naar de erker waar Juffrouw Meijer zat en keek over de vitrages naar buiten. Nu zag ze het ook. Een heleboel peuken op straat.
‘Bah’ dacht ze. ‘Ik zou me daar maar geen zorgen om maken,’ zei ze. Die gaat wel weer weg. Gaan vast naar de automarkt en wachten hier. Daar mogen ze niet meer wachten,’ zei ze en zonder een reactie van Juffrouw Meijer af te wachten ging ze verder: ‘Ik ga even weg, maar ik ben over een uur of twee wel weer terug. Naar de bloedbank, ik moet weer bloed geven. En u hebt mijn mobiele nummer voor als er iets is,’ voegde ze er aan toe en keek Juffrouw Meijer onderzoekend aan. Naast haar op het tafeltje lag de telefoon te wachten. Juffrouw Meijer keek er even naar. Het feit dat de telefoon binnen handbereik lag gaf haar een beetje een gevoel van veiligheid als Eva er even niet was.
‘Is er nog iets anders?’ vroeg Eva.
‘Nee, ga maar gerust, hoor,’ zei Juffrouw Meijer, ‘de telefoon ligt hier naast mij en ik weet dat jouw mobiele nummer onder de één zit.’ Eva keek naar Juffrouw Meijer en naar de telefoon en glimlachte.
Juffrouw Meijer wist dat Eva bloeddonor was. Twee keer per jaar ging ze naar het donorcentrum om bloed te geven. Ze had een bijzondere bloedgroep, dat had ze een keer verteld. En, dat als ze ooit zelf een keer bloed nodig zou hebben, dat er dan een probleem zou kunnen zijn. Maar ze had erbij gelachen en gezegd dat zij toch nooit bloed nodig zou hebben. Ze was kerngezond, keek altijd goed uit in het verkeer …
‘Hebt u nog iets nodig?’ vroeg Eva.
‘Nee hoor lieverd, wat ik nodig heb kan tot morgen wachten. Ga jij maar. Zal je voorzichtig zijn! Het is al donker aan het worden en de straatverlichting doet het niet overal.’
‘Ja hoor, Juffrouw Meijer. Maar dat weet u toch!’
‘Ja, maar ik wil het je toch weer op het hart drukken.’
‘Goed, dan: ik zal voorzichtig zijn,’ zei ze met en brede glimlach en ze draaide zich om, legde even haar hand op de arm van Juffrouw Meijer en liep de kamer uit. Bij de deur draaide ze haar hoofd even om.
‘Tot straks,’ zei ze.
‘Ja tot straks,’ zei Juffrouw Meijer.
Ze hoorde hoe Eva haar jas van de kapstok pakte en door de keuken naar de achterdeur liep. Ze hoorde de achterdeur open gaan en weer dichtgaan. Ze hoorde het geluid van de sleutel die in het slot omgedraaid werd. Ze hoorde de voetstappen van Eva op het terras en het piepen van de deur van het schuurtje. Toen hoorde ze de klap van het poortje. Daarna was het weer stil in en om het huis. Doodstil, dacht Juffrouw Meijer en ze schrok van haar eigen gedachte. Even later zag ze Eva op de fiets over de stoep langs het raam rijden. Dat deed ze altijd. Ze zwaaide met een ontspannen glimlach op haar gezicht en Juffrouw Meijer zag hoe het rode achterlichtje van haar fiets om de hoek verdween.
‘Zo’n mooie, vrolijke meid,’ dacht Juffrouw Meijer.
Ze kwam weer even een stukje uit haar stoel overeind, schoof met haar linkerhand de vitrages een beetje open en keek naar buiten. Ze zag nog net, hoe de grote zwarte auto geruisloos en dreigend weggleed. Even kwam er een lichte paniek op. De auto reed weg in dezelfde richting waarin Eva verdwenen was. Ze liet zich terugzakken in haar stoel en keek naar de telefoon. Een moment bleef ze onbeweeglijk zitten, toen schudde ze energiek haar hoofd, pakte haar breiwerk en doorbrak de doodse stilte met het getik van de breipennen. Een vertrouwd geluid. Het zou een hele mooie trui worden, dacht Juffrouw Meijer.
Eva merkte niet dat de zwarte BMW haar op een afstand volgde. De chauffeur had enkel zijn rijlichten aangedaan, zodat hij zichtbaar was voor het overige verkeer, maar zo min mogelijk zou opvallen als Eva achterom zou kijken. Af en toe stopte de auto om de afstand tussen hem en Eva wat groter te laten worden. Kennelijk wist de chauffeur waar Eva heen ging en kende hij de omgeving. Maar omdat Eva zich van niets bewust was maakte dat niet veel uit. Had ze geweten dat de auto haar zou volgen en had ze achterdocht gekregen, dan nog was de kans uiterst klein geweest dat zij of Juffrouw Meijer de kleine onopvallende microfoontjes ontdekt hadden die in het huis waren aangebracht. Dankzij die elektronica wist de chauffeur precies waarheen Eva op weg was. Hij kon haar niet uit het oog verliezen en dat was goed. Dat was immers hun opdracht. En die zouden ze uitvoeren, precies zoals hen was opgedragen.
Vorige maand had Juffrouw Meijer een brief gekregen van de elektriciteitsmaatschappij. Ze zouden langs komen om het een en ander te controleren. Ze woonde in een oud huis uit de dertiger jaren en dan was het goed als de leidingen af en toe gecontroleerd werden, had ze gedacht. Er stond een telefoonnummer in de brief. Juffrouw Meijer had dat nummer gebeld om zeker te weten dat het allemaal klopte. Een meneer aan de andere kant van de lijn had haar vriendelijk te woord gestaan en de inhoud van de brief bevestigd. Hij had een buitenlands accent gehad, maar dat was niets bijzonders in deze tijd, dacht Juffrouw Meijer. De elektricien die een paar dagen later voor de deur had gestaan, had zich keurig gelegitimeerd. Hij had in de meterkast het een en ander nagemeten en was toen een keer aandachtig door het huis gelopen om, zoals hij gezegd had, de leidingen, stopcontacten en schakelaars te controleren. Eva was met hem meegelopen en ze had later gezegd dat alles in orde was. Oud, maar verder wel in orde, had de man gezegd. Eva had niet gemerkt dat de man in de beide kamers boven hele kleine microfoontjes geplaatst had. In een schakelaar die hij losgeschroefd en weer vastgezet had, onder de kap van een staande lamp waarvan hij de vitting gecontroleerd had. Een paar dagen later was er weer iemand van het elektriciteitsbedrijf aan de deur geweest. Maar dat bleek een vergissing te zijn. Hij had zich ook gelegitimeerd, had Juffrouw Meijer verteld. Hij had wel vreemd gekeken, maar zich netjes verontschuldigd en was weer gegaan. Overal worden wel eens foutjes gemaakt. Eva noch Juffrouw Meijer hadden er verder bij stil gestaan. Ze wisten niet dat ze sindsdien afgeluisterd werden door de twee mannen in de grote zwarte auto.
Achter het stuur van de zwarte BMW zat Mirko en schuin achter hem Yusuf. Mirko, de Roemeen, was klein en gespierd. Hij had blond lang haar dat hij met een elastiekje tot een paardenstaart had gebonden. Ondanks de tijd van het jaar droeg hij een poloshirt. Op zijn armen waren tatoeages aangebracht. In zijn nek het plaatje van een schorpioen. Als hij kwaad werd en zijn halsaderen zwollen op, dan was het net alsof de schorpioen zijn stekel bewoog. Yusuf, de Turk, was een kleine, magere, donkere man. Hij droeg een borstelige snor onder zachte, vriendelijke, donkerbruine ogen. Zijn haar was kortgeknipt op de manier waarop de Amerikaanse militairen dat deden. De combinatie van de snor, het korte haar, zijn magere postuur en zijn te lange armen en benen gaven hem het uiterlijk van een vogelverschrikker. Yusuf was tot zijn ontslag geluidstechnicus geweest bij de Turkse radio. Hij bediende de ontvangst- en opnameapparatuur die in een grote aluminium koffer naast hem op de achterbank stond. Het interesseerde de twee mannen niet dat het strafbaar was, dat zij de beide vrouwen afluisterden. Zij hadden een duidelijke opdracht en die voerden zij uit: Eva Merlijn volgen en al haar stappen zo nauwkeurig mogelijk in kaart brengen. Ze wisten niet waarom hun baas in de mooie, jonge vrouw met het warrige, lange haar en de donkere huidskleur was geïnteresseerd. Ze konden er zich wel iets bij voorstellen. Victor Antonov spaarde immers mooie vrouwen, zoals anderen oude auto’s. Maar meestal haalden zij nieuwe vrouwen uit Rusland, Moldavië of Bulgarije, nooit uit een westers land. Dat was veel te riskant, vonden zij. Meestal ging het om meisjes van hooguit zestien jaar, die er nog uitzagen als speelgoedpoppetjes en snel omgevormd konden worden tot echte, kleine hoertjes. Hun baas hield van hele jonge meisjes die hij, vooral in Istanbul, inzette De controle door de politie stelde er niet veel voor en de kans voor de meisjes om te ontsnappen was gering. Hij zorgde er wel voor dat ze geen Turks spraken en geen papieren hadden. En hij deelde aan de Turkse politiemensen geld uit zodat ze een andere kant op keken als hij dat wilde. Istanbul was veilig voor de duistere zaken van Victor Antonov. Hij bestelde de meisjes zoals anderen een tweedehands auto uitzochten. Ongeveer zestien jaar, maar het mocht ook een jaartje jonger of ouder. Liefst lang haar en donkere amandelogen. Ze moesten afkomstig uit een klein dorpje en nog onervaren zijn. Victor werkte met heel nauwkeurige specificaties. Hij wist wat Turkse mannen wilden en precies dat leverde hij. Mirko en Yusuf zorgden voor de aanvoer. Meestal mochten ze de meisjes eerst een paar keer proberen voordat ze bij Victor in training kwamen.
Maar dit keer was hun opdracht anders geweest. Ze werden naar Nederland gestuurd, om in Utrecht een zekere Eva Merlijn op te sporen, haar gedurende een aantal weken onopvallend te volgen en alle details over haar leven nauwkeurig te rapporteren. Maar ze moesten haar met rust laten. Afluisteren, volgen, maar verder niets doen. Mirko kende Utrecht van de automarkt, waar hij vroeger vaak kwam. Dan reden ze in een kleine trailer met aanhanger met zes man in drie dagen naar de automarkt en met zes auto’s weer terug. En dat elke week weer. De handel in tweedehands auto’s was de moeite waard. Ze konden er mooi geld mee verdienen. Mar een paar jaar geleden had de chauffeur, Victor, hem een ander voorstel gedaan. Geen auto’s meer, maar meisjes voor Istanbul. Hij had niet lang geaarzeld en zijn kroegvriend Yusuf als partner meegenomen. Samen vormden ze een vast team. In de afgelopen jaren hadden ze meer dan vier dozijn meisjes uitgezocht, meegenomen, uitgeprobeerd en bij Victor afgeleverd. En nu moesten ze terug naar Utrecht.
Het was voor Mirko niet moeilijk om de straat en het huis te vinden. Ze hadden met behulp van een oude truc de microfoontjes geplaatst in het huis en hoefden allen maar te wachten op wat er zou gebeuren. Ze konden alle geluiden in het huis horen en ook al konden ze niet alles verstaan, sommige geluiden waren heel herkenbaar voor hen. Mirko sprak voldoende Nederlands en kon delen van de gesprekken die ze hoorden een beetje begrijpen. Hij had vroeger een paar jaar illegaal in de asperges gewerkt en was de leider van de twee. Hij had de naam en het adres gekregen samen met een foto van een vreselijk mooie vrouw. Hij had meteen begrepen dat dit een heel ander soort vrouw was dan waar ze gewoonlijk mee te maken hadden. Dit was geen hoer in wording. Deze vrouw was van een heel ander kaliber. Hiermee was Victor iets anders van plan. Maar wat, dat wist hij niet. Hij wist ook niet wie de opdrachtgever van de baas was. Hij zorgde er steeds zorgvuldig voor om zo min mogelijk te weten. Maar uit de woorden van de baas had hij opgemaakt dat de opdracht van ver was gekomen, uit Rusland van Vladimir Vladimiroff. Die had de vraag weer gekregen vanuit Durban in Zuid Afrika. Eigenlijk interesseerde het hem helemaal niet. Hij voerde gewoon opdrachten uit en kreeg daarvoor betaald. Meer niet. Victor Antonov had iets gezegd over een invloedrijke buitenlandse opdrachtgever en dat hij zorgvuldig te werk moest gaan, omdat er veel afhing van deze opdracht. Maar meer wist hij niet. In het papiertje met zijn instructies hadden een paar trefwoorden over de vrouw gestaan:
Eva Merlijn, 28 jaar, geboren in Kenia uit de relatie van een Somalische moeder met een onbekende blanke vader.
Moeder overleden na de geboorte in de buurt van een vluchtelingenkamp in Noord Kenia. Kort daarna geadopteerd door Thomas en Esther Merlijn, uit Nederland (vader: onderzoeksjournalist met specialisatie gezondheidszorg, moeder: huisarts).
Stiefouders woonachtig in een dorpje op de Veluwe in een oude, verbouwde boerderij aan de rand van de bossen.
Enig kind, werkzaam als advocate bij een groot advocatencollectief. Heeft geen vaste vriend, wel clubje vriendinnen met wie ze af en toe zaterdags gaat stappen in de Utrechtse binnenstad.
Favoriete café: Number One aan de Oude Gracht.
Bloeddonor (probeer bloedgroep vast te stellen).
Speelt sinds naar studietijd badminton, was lid van een studentenvereniging.
Inwonend (eerste verdieping) bij Juffrouw Marie-Antoinette Meijer, ongehuwd, 87 jaar, geen kinderen, zonder verdere familie (begane grond).
Opdracht: enkele weken (tot nader order) onopvallend de bewegingen en contacten van Eva Merlijn in kaart brengen. Indien mogelijk geluidsopnamen maken van alle gesprekken in huis. Probeer enkele hoofdharen van haar te verzamelen. Verder geen actie. Beide personen met rust laten. Rapportage wekelijks per e-mail en na afloop van de opdracht. Alle originele opnames digitaal meeleveren.
Toen hij het adres, de beschrijving en de details van de opdracht gelezen had en ze uit zijn hoofd kende had hij het briefje verbrand. Vooral geen sporen achterlaten. Hij wist dat als ze ooit een keer door de politie opgepakt zouden worden, ze dan heel erg alleen zouden zijn. Victor Antonov zou hen niet kennen. Er was op geen enkele manier een verbinding met hem of met Vladimir Vladimiroff te maken. Op enige hulp hoefden ze niet te rekenen. Dat waren de spelregels. Net zoals de onverholen dreiging dat als ze ook maar iets over hun opdrachten zouden verraden, dat Victor dan hun familie en op termijn ook henzelf zou weten te vinden. En hij wist dat diens arm lang was. Afrekeningen waren een kleinigheid voor hem. Er viel op dat punt niet met hem te spotten. Hij betaalde goed en dus eiste hij van hen vakmanschap en inzet. Mirko zorgde er voor dat zijn baas tevreden met hem was. Ze maakten steeds gebruik van andere auto’s. Nooit gestolen, altijd legaal gekocht, maar nooit in het land waar ze werkten. Hun veiligheid ging boven alles. Hij wilde na afloop van de opdracht wel weer veilig thuiskomen. Daar wachtten zijn vrouw en kinderen, die het geld dat hij met deze opdrachten verdiende goed konden gebruiken. Van zijn verdiensten kon zijn gezin in Roemenië prima leven en daar ging het om.
Eva fietste in een rustig tempo in de richting van de Haydnlaan en verder via de Pijperlaan, de Martin Luther Kinglaan op, over de Meernbrug en langs de Leidsche Rijn, de stenen brug over en rechtsaf de Burgemeester Verderlaan in. Mirko volgde haar niet. Hij wist waar ze heen reed. Hij draaide rechtsaf de Haydnlaan op en reed over de brug, linksaf langs de koffiefabriek, via de Verlengde Vleutenseweg en over de gele brug, voorbij de grote rode Vredenburg kubus over de A2 met de vreemde piramide en linksaf de busbaan op. Bij de Paperdome draaide hij linksaf de donkere smalle slingerweg op richting Leidsche Rijn. Hij had de weg nooit eerder gereden maar hij had op zijn TomTom gezien waar de bloedbank was en het adres ingegeven. Hij volgde het spoor op het scherm van zijn navigatiesysteem. Bij de stoplichten sloeg hij rechtsaf, tegenover de grote flat met de kapsalon ‘Marna’ linksaf de Burgemeester Verderlaan in en meteen weer de eerste straat rechts. Daar parkeerde hij zo langs de stoep dat hij in zijn achteruitkijkspiegel een stukje van de Burgemeester Verderlaan in de gaten kon houden. Hij doofde de lichten en ze wachtten af. Het duurde even voordat hij Eva, vanaf de kant van de Zandweg, langs zag fietsen. Ze reed even verder door een openstaand hek rechtsaf het voorplein van een van de kantoorpanden op. Daar zette ze haar fiets in het fietsenrek en ging het gebouw binnen. Van waar zij stonden kon Mirko het logo met de vreemde vogel en zoiets als ‘knabdeolB niuqnaS’ in spiegelbeeld op het dak van het gebouw net herkennen. Hij glimlachte toen hij probeerde de vreemde woorden te lezen. Hij dacht er even aan hoe ze dat vroeger als kinderen ook gedaan hadden, woorden achterstevoren uitspreken bij wijze van geheimtaal. Sanquin Bloedbank stond er op het dak.
Toen Eva in het gebouw verdwenen was, startte hij de motor, reed een blokje om en parkeerde de auto onder de hoge kastanjebomen aan de Burgemeester Verderlaan zodat hij, weggezakt in zijn stoel de ingang van het kantoorpand in de gaten kon houden. Alleen op de tweede verdieping van het gebouw brandde licht. Hij doofde de lichten van de auto, stak een sigaret op, reikte zijn pakje en zijn aansteker naar achter en de beide mannen wachtten af.
‘Heel goed,’ mompelde hij. Het klopte met wat ze gehoord hadden: Eva had gezegd dat ze bloed ging geven.
‘Hier kunnen we niks horen,’ zei Yusuf achterin de auto.
‘Nee, maar straks, als ze in bed ligt des te meer,’ grinnikte Mirko.
‘Hoe lang nog’?
‘Tot ze weer thuis is, dan gaan we naar het hotel terug.’
‘O.k. Ik ben moe.’
‘Ik ook, maar opdracht is opdracht’
‘Ja, opdracht is opdracht’, echode Yusuf. ‘Wat zou hij met deze vrouw willen?’
‘Geen idee. Maar als ze in ons team komt wil ik haar graag een keer uitproberen. Alleen denk ik niet dat we haar krijgen. Ik denk dat Victor iets heel anders van plan is.’
‘Zo. En wat dan wel?’
‘Weet niet, maar deze vrouw is niet het type waar hij normaal mee werkt. Zij lijkt mij, hoe zal ik het zeggen, te duur, of zo. Ze is gewoon van een heel ander kaliber dan de kleine, jonge onervaren meisjes die we in Moldavië en Roemenië zo voor hem opgehaald hebben. Hier wil hij, denk ik, iets heel anders mee.’
‘Zou kunnen.’
Ze zwegen weer en wachtten af.
Het duurde meer dan een uur voordat Eva weer verscheen. Mirko pakte de kleine verrekijker die naast hem op de stoel lag en stelde scherp op de jonge vrouw. Ze had haar jas los om haar schouders hangen. Ze sloeg hem open om haar das om te kunnen doen. In het licht van de straatlantaarns bij de fietsenstalling zag hij haar fraai gevormde profiel voor ze haar dikke jas om zich heen sloeg en dicht ritste.
‘Dat ziet er goed uit,’ mompelde hij en grijsde.
Yusuf reageerde niet.
Eva zette haar muts weer scheef op haar hoofd, pakte haar fiets, stapte op en reed vlak langs hen heen richting de Zandweg. Ze lette niet op de zwarte BMW die daar geparkeerd stond. Waarom ook? Toen ze uit het zicht verdwenen was, startte Mirko de motor en reed in alle rust de weg terug naar de straat waar Eva woonde.
Ze stonden er al, alsof ze niet weg geweest waren, toen Eva de straat in kwam rijden. Ze stapte af bij het poortje aan het begin van de straat, liep het gangetje in en zette haar fiets in het schuurtje. Ze deed de deur van de schuur op slot, liep over het kleine plaatsje naar de achterdeur, stak de sleutel in het slot en aarzelde. Er was iets anders dan normaal. Ze voelde dat er iets niet klopte, maar ze wist niet wat. Ze keek om zich heen maar in het zwakke licht van de buitenlamp was niets bijzonders te zien. Het plaatsje was verlaten. Ze huiverde in haar dikke warme winterjas. Ze voelde zich alleen en verlaten. Ze haalde haar schouders op, deed de deur open, ging naar binnen en sloot de deur weer af. Ze knipte bij de keukendeur het licht in de keuken en in de gang aan. Weer kroop er een koude rilling over haar rug.
‘Juffrouw Meijer, ik ben er weer,’ riep ze het stille huis in.
Er kwam geen reactie. Eva aarzelde. Ze had het gevoel dat het kouder was geworden in huis. Ze naam haar muts af, stak hem in haar jaszak en deed haar jas uit. Ze hing haar jas op de kapstok en aarzelde weer. Ze keek naar de gesloten kamerdeur. De deur was meestal dicht, maar ‘s avonds brandde er altijd licht in de voorkamer. Door het geribbelde bovenlicht kon ze anders altijd het licht van de leeslamp van Juffrouw Meijer zien schijnen. Maar vanavond was alles stil en donker. De stilte in huis was anders, kouder en dat het licht in de kamer niet brandde, dat bevreemde haar.
‘Juffrouw Meijer?’ riep ze nog eens. Er kwam geen reactie uit de kamer.
Ze liep naar de deur van de voorkamer, klopte en aarzelde weer even. Ze wist niet waarom. Er kwam geen reactie op haar kloppen. Ze deed langzaam de deur open. Haar vingers tastten naar het lichtknopje. Toen ze het plafondlicht aangeknipt had zag ze dat er iets niet in orde was: Juffrouw Meijer zat vreemd scheef weggezakt in haar stoel voor het raam. Eva liep naar haar toe en riep nog een keer haar naam. Juffrouw Meijer reageerde niet. Ze had haar ogen gesloten en het leek alsof ze een dutje deed. Op het schoot lag haar breiwerk: het rugpand van een trui. Haar huid zag er vaal grijs en een beetje perkamentachtig uit. Haar mond was een stukje open gezakt en haar ogen staarden dof in het niets. Er hing een scherpe geur om haar heen en Eva had even de neiging om het raam open te doen.
Zo vond Eva haar. Ze dacht eerst dat Juffrouw Meijer in slaap was gevallen. Toen ze haar hand op haar schouder legde om haar te wekken, zakte ze nog wat verder weg. Eva pakte haar hand die op de armleuning rustte. De hand voelde koud aan. Eva wist meteen dat Juffrouw Meijer overleden was. Ze huiverde bij de gedachte. Het was de eerste keer dat ze zo direct oog in oog stond met de dood. Toch wist ze intuïtief wat ze doen moest.
Ze belde de huisarts, die in de straat woonde en meteen langskwam. Hij kon niets anders dan een natuurlijke dood vaststellen. Juffrouw Meijer was rustig ingeslapen. Een ‘mooie dood’ noemde hij het en stelde de overlijdensakte op. Hij hielp haar met het opzoeken van het telefoonnummer van een begrafenis ondernemer. Die kwamen dezelfde avond nog om het lichaam van juffrouw Meijer op te halen. Ze zouden haar opbaren in het rouwcentrum en morgen zou de medewerker terugkomen om alles rond de begrafenis verder met Eva te bespreken.
De rest was bijna routine, ook al was Eva nooit eerder zo direct met de dood geconfronteerd geweest. Ze wist waar Juffrouw Meijer, die geen familie meer had, haar persoonlijke papieren opgeborgen had. Ze pakte de sleutel van het bureau in de achterkamer uit het kleine doosje op de schoorsteenmantel, opende de grote lade van het bureau en begon met het zoeken naar de nodige papieren. Toen ze het mapje gevonden had belde ze eerst haar ouders op en vertelde wat er gebeurd was. Ze stelde hen gerust. Het was niet nodig dat ze halsoverkop zouden komen. Ze zou haar vriendin Miriam bellen om haar te helpen. Ze zou haar vragen om vannacht bij haar te komen slapen. Eva kon het alleen wel aan, maar ze vond het wel prettig als ze niet alleen in huis hoefde te slapen vannacht. Ze zag dat Juffrouw Meijer alle instructies voor haar begrafenis netjes had opgeschreven. Een paar manden geleden had ze nog contact gehad met een notaris. Zijn gegevens vond ze in het mapje.
De volgende ochtend belde ze eerst haar collega’s, vertelde wat er aan de hand was en zei dat ze een paar dagen vrij zou nemen. Daarna belde ze de notaris. Samen met hem regelde zij in de dagen die volgden de begrafenis, waar alleen zij met haar ouders, haar vriendin Miriam en de notaris bij waren. Na afloop van de begrafenis in het restaurant vertelde de notaris haar dat het de wens van Juffrouw Meijer was geweest dat Eva voorlopig in het huis zou blijven wonen. Hij zegde haar toe dat hij in de komende weken nog met haar contact zou opnemen. Ruim twee maanden later kreeg ze een telefoontje van de notaris die haar vroeg of ze een afspraak konden maken om het een en ander met haar te bespreken naar aanleiding van het overlijden van Juffrouw Marie-Antoinette Meijer. Ze maakten een afspraak voor de week daarop. Het gesprek met de notaris duurde meer dan twee uur.
Drie maanden later was Eva Merlijn eigenaar van het oude huis in Oog in Al en bezat ze een vermogen dat de loop van haar leven ingrijpend zou veranderen. Ze was van de ene op de andere dag een rijke, jonge vrouw geworden. Desondanks besloot ze te blijven werken en naar buiten te doen alsof er niets aan de hand was. Alleen haar ouders waren op de hoogte van haar vermogen.
Een week na de dood van Juffrouw Meijer trilde de mobiele telefoon die op het bureau lag van Lodewijck Blansjaar in zijn luxe villa midden in een natuurgebied tweehonderdvijftig kilometer ten noorden van Durban. De stem aan de andere kant van de lijn sprak Engels met een vreemd Roemeens accent. Lodewijck Blansjaar vertrok geen spier terwijl hij aandachtig luisterde naar de stem die van ver kwam maar helder klonk dankzij de uitstekende verbinding. Hij bromde af en toe ten teken dat hij nog aan de lijn was. Toen de stem uitgesproken was, bleef het even stil.
‘In orde,’ zei hij, ‘stuur de geluidsbestanden maar op zoals afgesproken. Zodra ik ze binnen heb stuur ik je de tweede termijn op de bekende manier. Inclusief je onkostenvergoeding. Verder geen contact meer. Dit telefoonnummer is vanaf nu afgesloten. Bedankt voor je werk. Als ik je nog een keer nodig heb, weet ik je wel te vinden. Onze Turkse vrienden hebben je adres.’
Hij wachtte de reactie aan de andere niet af, drukte op de rode knop en verbrak daarmee de verbinding. Toen schoof hij de achterkant van de telefoon eraf, haalde de batterij en de SIM-kaart eruit, deed de batterij er weer in en schoof het deksel er op. Hij nam de telefoon en de SIM-kaart en draaide zijn rolstoel weg van zijn bureau. Hij reed de kamer uit, de grote hal door, de keuken door naar de bijkeuken en opende daar met enige moeite een zware branddeur. Hij deed het licht aan in de ruimte erachter, wachtte even tot de TL-lampen brandden, en reed naar binnen, terwijl hij de deur open liet staan. Hij reed met zijn rolstoel naar de grote allesbrander die in de verste hoek van de bijkeuken stond. Met een haak opende hij het deurtje ervan en gooide de telefoon en de SIM-kaart naar binnen. Hij sloot de deur weer en drukte op de kleine groene knop op het bedieningspaneel aan de muur. Het vuur in de allesbrander laaide op. Een felle steekvlam gevolgd door een serie kleine knallen was het gevolg. Hij leunde voorover en keek door het glazen ruitje de brander in. Hij zag dat de telefoon en de SIM-kaart vlam hadden gevat en al versmolten waren tot onherkenbare stukken walmend kunststof. Hij liet de allesbrander nog even aan staan en drukte vervolgens op de grote rode knop, waardoor het vuur even plotseling doofde als het aangegaan was. Hij draaide zich om, reed de bijkeuken uit, sloot de branddeur weer af en reed door de keuken naar zijn kantoor terug.
Daar nam hij de andere mobiele telefoon die op zijn bureau lag en drukte een voorgeprogrammeerd nummer is. Het duurde even voor er verbinding was.
‘Lodewijck,’ meldde hij zich toen hij hoorde wie er in Turkije opgenomen had. ‘Ze is het. Nu moeten we afwachten. Ik neem contact op als het nodig is,’ zei hij.
‘In orde,’ zei een vrouwenstem in onberispelijk Engels aan de andere kant en verbrak de verbinding.
Lodewijck Blansjaar draaide zijn rolstoel om en keek door de panorama-vensters nadenkend uit over het glooiende groene landschap dat in de verte afdaalde naar de oceaan. Links kon hij de oevers van de rivier zien die langs zijn landgoed stroomde. Aan de overzijde van het traag stromende water begon het oerwoud. De rivier, die vol zat met krokodillen, nijlpaarden en ander groot wild, vormde een natuurlijke grens van zijn landgoed. Het landgoed lag op een grote heuvel midden in een moerasachtig vochtgebied, de delta van de samenloop van vijf rivieren. In het zuiden vormde een smalle landtong de grens tussen het strand en het moerasgebied. Wie te ver van de weg in het moerasgebied terecht kwam was verloren. Op het smalle punt tussen de zee en het moeras had hij jaren geleden een hoge muur en een aansluitend hek met tal van veiligheidsmiddelen laten neerzetten. Een bewakingsteam patrouilleerde dag en nacht langs de muur en met snelle motorboten op de rivier.
‘Mijn land,’ dacht hij en hij keek naar de grote stafkaart en de ernaast hangende luchtfoto van zijn landgoed aan de muur naast het panorama-venster.
‘En het is straks ook haar land. Nee, het wordt straks hun land!’
Hij glimlachte en drukte de telefoon nadenkend tegen zijn kin. Hij zat minutenlang onbeweeglijk naar buiten te staren. Toen draaide hij zich resoluut om, stak de telefoon in de zak van zijn jasje, drukte op een belknop op zijn bureau en reed naar de hal. Daar wachtte zijn piloot op hem.
‘Durban,’ was het enige wat hij zei.
De piloot knikte, liep naar de rolstoel, pakte de handgrepen beet en duwde hem via een zijdeur naar de garage, waar hij de rolstoel met behulp van een speciale lift in een grote zwarte BMW duwde. Hij ging zelf achter het stuur zitten en reed de auto de garage uit en de brede oprijlaan van de villa af. Achter hem sloot de deur van de garage vanzelf. Hij volgde de oprijlaan en vlak voor het hek sloeg hij een smalle weg rechts in. De rit naar het kleine vliegveldje duurde tien minuten. De landingsstrip die parallel aan de brede rivier liep, was verlaten. Aan het einde ervan stond midden in een witte cirkel met een grote H een felgele helikopter. Nadat de piloot de rolstoel via een hellingbaan het toestel in had gerold en met veiligheidsriemen had vastgezet, sloot hij de deur, liep aandachtig een keer om het toestel heen, hier en daar onderdelen bevoelend, stapte in en ging na deze inspectie op zijn stoel zitten, gespte zijn veiligheidsriem vast, zette zijn helm op, meldde zich bij de luchtverkeersleiding en startte de motoren. Toen de rotoren op snelheid draaiden zette hij de machine langzaam in beweging en steeg hij langzaam op. Hij draaide het toestel in een scherpe bocht naar rechts en vloog op een hoogte van ongeveer 50 meter langs de oever van de rivier naar het noorden. Op het punt waar de rivier in de oceaan uitmondde draaide hij weer een scherpe bocht naar rechts langs het strand naar het noorden en volgde het hoge hek dat het strand scheidde van het landgoed. Toen ze over het punt vlogen waar het moerasgebied en het strand elkaar bijna raakten draaide hij weer iets naar rechts en vloog langs de hoge muur tot bij de poort. De twee bewakers bij de poort staken even hun hand op bij wijze van groet en keken de helikopter na die hoger steeg en richting Durban uit het zicht verdween. Het was een vast ritueel dat de piloot al vele jaren kende. Elke vlucht met de grote baas vanaf het landgoed naar Durban begon met een inspectievlucht langs de grenzen van het landgoed. Lodewijck Blansjaar wilde dat zo, sinds hij niet meer in staat was zelfstandig te vliegen of auto te rijden. Het leek wel alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat de grenzen van zijn landgoed door niemand werden overschreden. Hij was gesteld op maximale privacy en investeerde veel in de bescherming van zijn krokodillen en andere wilde dieren in het moerasgebied. Zij vormden de trouwste bewakers van zijn landgoed, dat maar één enkele toegang had. De afstand van de bewoonde wereld naar zijn landgoed bedroeg zo’n honderdvijftig kilometer. De talloze klippen en zandbanken voor de kust maakten het aanlanden van daaruit vrijwel onmogelijk. Wie het risico wilde nemen en strandde of schipbreuk leed kon er bijna zeker van zijn tot prooi te worden van de talloze haaien die aan die kant de bewakers waren van zijn land. Lodewijck Blansjaar leunde achterover in zijn rolstoel, pakte de koptelefoon die naast hem hing en zei zonder de beugel over zijn hoofd te doen in de microfoon: ‘Naar het hoofdkantoor.’ Hij wist dat hij geen reactie van de piloot zou krijgen. Eigenlijk spraken ze nooit met elkaar. Maar hij wist dat hij hem blindelings kon vertrouwen. Hij was zijn rechterhand. Ze kenden elkaar al vele jaren en hij vloog al even zovele jaren de helikopter en de kleine jet van INO, dat vroeger Blansjaar International Building Projects heette. Hij glimlachte toen hij eraan dacht: ‘INO van International Noran Organization klinkt een stuk beter dan BIBP.’
Twee uur later zat Lodewijck Blansjaar in de conferentiezaal van zijn kantoor, vlakbij het vliegveld van Durban, een vergadering voor van de directie van zijn utiliteitsbouwbedrijf INO. Op de agenda stond de officiële opening van de kleine medische hulppost op het terrein van een particulier ziekenhuis in Istanbul. Zowel de luxe kliniek als de medische hulppost voor de bewoners van de buurt, waren door INO gebouwd in opdracht van een van de rijkste families van Turkije. Door ziekte in de familie was de opening van de hulppost al enkele malen uitgesteld. Het ziekenhuis was enkele jaren eerder zonder veel gedoe in gebruik genomen. De opening van de hulppost zou groots gevierd worden. Het ziekenhuis was fraai gelegen in een park aan de oever van de Bosporus met uitzicht op Europa. De hulppost lag aan de rand van het park en was toegankelijk vanaf de straat, zodat de lokale bevolking apart behandeld kon worden van de gasten van de luxe kliniek. Met het oog op kritische geluiden in de linkse pers over het luxe particuliere ziekenhuis zou de opening van de medische hulppost voor een breed publiek toegankelijk zijn. Zo zou de eigenaar van de kliniek laten zien dat de gezondheid van de gewone burgers van Istanbul hem ook aan het hart ging. Voor de politieke positie van de familie was dat niet onbelangrijk. Lodewijk Blansjaar was voor de officiële in gebruik name van de kleine medische hulppost voor gewone burgers speciaal uitgenodigd. Hij wist dat enkele leidende politici uit Istanbul en Ankara aanwezig zouden zijn. Lodewijck zou dan gelegenheid hebben om de rest van zijn plannen met zijn Turkse vrienden te bespreken, zonder dat het verder opviel. Want als er iets was wat hij nu niet wilde dan was dat opvallen. Wat hij ging doen moest in het grootste geheim gebeuren. Er waren al teveel mensen bij betrokken, vond hij. Alleen de beide hoofdrolspeelsters wisten nog van niets. En dat moest voorlopig zo blijven. Hij glimlachte. Met hen had hij andere plannen.
Eva Merlijn
Door het rinkelen van haar mobiele telefoon schrok Eva wakker. Het gebeurde de laatste tijd wel vaker dat ze aan haar bureau wegsufte. Zomaar midden op de dag, terwijl ze aan het werk was, leek het alsof haar oogleden zwaar werden. Dan kon ze zomaar even wegzakken, soms maar een paar minuutjes. Het viel nauwelijks op. Laatst was een collega onverwacht binnengekomen. Ze had gelukkig niet gemerkt dat Eva uit haar hazenslaapje wakker was geschrokken. Het irriteerde haar. Het was iets van de laatste tijd. Ze weet haar vermoeidheid overdag aan haar vroege opstaan en laat naar bed gaan. Zorgen maakte ze zich er niet over, want met een paar mokken sterke koffie en veel frisse lucht kon ze alles aan, had ze het gevoel. Van het vier keer per week fietsen naar haar werk kreeg ze nieuwe energie. Haar collega’s van het advocatencollectief waren tevreden met haar werk en tot nu toe had geen van hen gemerkt dat ze soms wegsufte. Gelukkig maar, want ze zou het vervelend hebben gevonden. Ze had het druk de laatste tijd. Haar zaken namen veel tijd in beslag. Ze had een paar ingewikkelde zaken bij de hand. Een geval van kindermishandeling door een man die ook verdacht werd van een serie inbraken met geweld, twee strafzaken waarin moord of doodslag een rol speelden en een geval van een Roemeense man die verdacht werd van vrouwenhandel. Vooral de laatste zaak vroeg veel van haar tijd en aandacht. Het politieonderzoek vorderde erg langzaam en ook haar gesprekken met de verdachte via een tolk verliepen traag. De man leek haar niet te vertrouwen. Het leek er ook op alsof de politie de bewijslast maar amper rond kon krijgen. Ze bracht veel tijd door in de trein op weg naar het Huis van Bewaring in Arnhem. Telkens doken er weer nieuwe feiten op die ze met haar cliënt moest bespreken.
En recent was er de vraag bijgekomen om een bijdrage te schrijven voor een boek over de internationale vrouwenhandel. Een paar maanden geleden had ze op een congres in Zuid Afrika een lezing gehouden over dat onderwerp. Die had de aandacht getrokken van de redactie van een internationaal juristentijdschrift. Ze hadden haar gevraagd haar key-note lezing om te werken tot een artikel. Een hele eer, maar het schrijven vroeg meer tijd dan ze dacht. Ze had nog een paar weken tot de deadline, maar door het overlijden van haar hospita en de grote erfenis had ze de laatste tijd veel aandacht aan persoonlijke zaken moeten besteden. Die tijd moest ze nu inhalen, meende ze. Daar kwam bij dat ze bij een van haar andere strafzaken de indruk had dat haar cliënt haar beloog. Ze was niet helemaal zeker van haar zaak. De vrouw gedroeg zich vreemd. Ze was er niet gerust op en zou morgen nog eens met Joris overleggen. Of misschien was het beter het in het komende teamoverleg mee te nemen. Eva had het druk en dan was het begrijpelijk dat ze moe was. Maar was ze niet wat erg moe? Droeg ze een of andere ziekte onder de leden? Ze had last van pijn onderin in haar rug, schoof heen en weer op haar stoel, verstelde de rugleuning en de zitting, maar de pijn werd er niet minder door. De laatste tijd was ze ook wat vaker misselijk. Zwanger was ze in elk geval niet, daar kon ze op grond van haar momenteel ontbrekende seksleven zeker van zijn. De pijn in de rug hield al langer aan en was ook met paracetamol en oefeningen niet meer weg te werken. Dat kon ze er niet ook nog bij hebben.
Ze rekte zich, streek met haar hand door haar lange krullende haar, viste haar mobiele telefoon tussen de papieren op haar bureau vandaan en keek op het schermpje.
‘Sanquin’ las ze. De bloedbank? Wat wilden die van haar. Ze had vorige week net weer bloed gegeven. Had ze iets laten liggen? Niet dat ze wist. Vreemd.
Ze drukte op het groene knopje en bracht langzaam de telefoon naar haar oor.
‘Ja, met Eva Merlijn,’ zei ze.
‘Dag Eva, met Mary de Boer van Sanquin. Heb je even?’
Verbaasd reageerde Eva met een kort ‘Eh, ja. Zeg het maar’. Sanquin, de bloedbank? Die belden haar nooit. Twee keer per jaar kreeg ze een oproep in de brievenbus als ze weer aan de beurt was om bloed te geven. Maar haar bellen?
‘We hebben een rapportje gekregen van het laboratorium in Amsterdam. Bij de controle van het bloed dat je vorige week hebt gegeven zijn een paar waarden opgedoken waar je even naar moet laten kijken. Waarschijnlijk niets ernstigs hoor, maar wel iets dat even aandacht vraagt. De waarden wijzen mogelijk op een ontsteking ergens in je lichaam. Het zou goed zijn, als je even met je huisarts contact opneemt om samen met haar te bekijken of er iets moet gebeuren.
‘Ja,’ reageerde Eva afwezig.
Bloedwaarden? Ontsteking? Ze voelde zich goed. Nou ja, af en toe moe. En af en toe wat kortademig en de pijn in de rug en de misselijkheid. Maar verder … En waarom zou ze naar de huisarts moeten?
‘Wat bedoel je met bloedwaarden?’ vroeg ze aarzelend.
‘Het gaat om bepaalde stoffen in je bloed. De aanwe
×