Fragment
Uit hoofdstuk "Hondenbelasting".
“Goede morgen, meneer,” zegt het mannetje vriendelijk, “ ik ben van de gemeente en wil u vragen, of u misschien een hond heeft, die nog aangegeven moet worden.”
Piet kijkt de man onderzoekend aan, terwijl hij achter zijn oor krabt.
“Hoezo een hond?” vraagt hij. Hij fronst zijn wenkbrauwen en kijkt op het ambtenaartje neer. “Is da voor de hondenbelas-ting zeker?”
De ambtenaar knikt en klapt zijn schrijfmap al open.
“Nou, ik heb ginne hond. Nooit gehad en ik wil er ook nooit ginne.”
Dit gezegd hebbende wil Piet zijn voordeur sluiten, maar de gemeenteman reageert snel met een antwoord.
“En die dan!”
Het ambtenaartje wijst triomfantelijk met zijn balpen naar beneden. “Dat lijkt me wel een hond!”
Piet kijkt naar de grond, ziet een hondje naast hem staan en schopt het beestje met een flinke trap de straat op.
“Opgesodemieterd, vuile rothond,” schreeuwt hij het jankende diertje nog na en wendt zich weer onverstoorbaar tot de ambtelijke controleur en knikt met zijn hoofd schuin rich-ting de wegrennende hond.
“Dieje hond hè ‘k nou al twintig keer weggejaogd, meneer, mar hij komt telkens wir terug. Volgens mijn is ie van iemand hier ergens uit de buurt!”
Voordat ons ambtenaartje van zijn verbazing bekomen is, heeft Piet de voordeur al dichtgedaan. Het controllertje twijfelt nog even. Zal hij opnieuw aanbellen? Dan schudt hij meewarig het hoofd, klapt zijn schrijfmap dicht en loopt door naar de volgende huisbel. Piet gluurt hem achter de gordijnen stiekem na, benieuwd naar wat de acties van het mannetje zijn. Er gebeurt niets meer.
×