€ 8,95

PRINT boek

niet beschikbaar

ePUB ebook

niet beschikbaar

Meer van deze auteur


  • Een groot gebrek aan heiligheid (PDF)

De Dood verlicht

Gerard Kind • ebook • pdf

  • Samenvatting


     

    De Dood Verlicht pleit voor een andere kijk op onze eindigheid. In dit boek wordt duidelijk dat ons beeld van de dood 'verlicht' moet worden omdat het in onze cultuur isbeladen met ongezonde ontkenning, negatieve concepten en angstaanjagende door onszelf geschapen spookbeelden.

    Dat verhindert ons op een zinvolle wijze om te gaan met de dood. Het maakt ons blind voor de positieve aspecten die ons besef van onze sterfelijkheid kan hebben voor het leiden van een uniek waardevol leven.

    Het verhindert ons ook te zien dat de dood een zeer welkome mogelijkheid kan zijn om te ontkomen aan ondraaglijke ellende die het leven ons soms biedt. Zo kan de dood een verlichting voor ons betekenen; 'een veilige haven', om het met Montaigne te zeggen.


    Het boek maakt duidelijk dat onze angst voor de dood is verweven met de manier waarop wij ons leven leiden en biedt originele adviezen daarvoor.


    Kortom: dit boek gaat over het leven voor de dood dat waardevoller wordt als we goed met onze eindigheid omgaan. Het biedt daarnaast een overzicht van de manieren waarop religies, filosofie en natuurwetenschappen denken over de mogelijkheid van een voortbestaan na ons overlijden.


    De lezer vindt in dit boek een nieuwe visie op sterven en vooral ook op wat er daarna zou kunnen zijn, die is gebaseerd  op hedendaagse wetenschappelijke inzichten gecombineerd met oeroude menselijke wijsheid.

  • Productinformatie
    Binding : PDF
    Auteur : Gerard Kind
    Bestandstype : PDF
    Distributievorm : Ebook (digitaal)
    Aantal pagina's : Afhankelijk van e-reader
    Beveiliging : Geen   Informatie 
    Uitgeverij : Niet bekend
    ISBN : Geen
    Datum publicatie : 09-2011
  • Inhoudsopgave

    Inhoud

     

     

    Deel 1 De ontdekking van de dood 6

    1 ‘En waar is ze dan?’ 7

    2 Niet piekeren, denken! 9

    3 Dood onder constructie 14

     

     

    Deel 2 Een oude vijand? 19

    4 Een ongewenste buurman 20

    5 De les van Gilgamesj 26

    6 Thanatos in ons 34

     

     

    Deel 3 Vrezen te vrezen? 42

    7 Het woord is vrees geworden 43

    8 Lijden te vermijden 51

    9 Hellevuur en eenzaamheid 58

    10 Te laat of niet te laat? 64

    11 Vijf biljoen jaar niets? 69

     

     

    Deel 4 Remedies, goede en minder goede 71

    12 Een welkome bezoeker 72

    13 Dood, goed voor u! 77

    14 Wat dacht je van voortbestaan? 81

    15 Wat ben ik? 83

    16 Is daar iemand? Ik? 91

    17 De nieuwe mythen 97

    18 I’ll be back! 110

    19 Het welbestede leven 117

     

     

    Deel 5 Wat de goden te bieden hebben 134

    20 De producent van onsterfelijkheid 135

    21 Allesbehalve dood 138

    22 Van hemel tot nirvana 141

     

    Deel 6 Licht uit West en Oost 162

    23 Mystiek, troost voor de ongelovige? 163

    24 De wetenschap: een ziel van zand of neti neti? 169

    25 Licht over de dood 180

     

    Boeken en artikelen 184

     

     

    Colophon 189

    Recensies

  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 8,95

niet beschikbaar

niet beschikbaar

direct, via download
Veilig betalen Logo
Delen 

Informatie
Herroepingsrecht is uitgesloten voor eBooks. Een download van een eBook of luisterboek is niet meer te herroepen op het moment dat u, na aanschaf van het e-book, de download heeft gestart.

Fragment

7 Het woord is vrees geworden

 

Alleen tijdens het leven, maar niet tijdens de dood bestaat

de dood als De Dood en als iets pijnlijks. De Dood

is een zo spookachtig wezen dat hij alleen bestaat als hij

er niet is, en als hij er wel is, blijkt hij niet te bestaan.

 

Feuerbach

 

 

De Indiase wijze Krishnamurti heeft eens gezegd dat onze angst voor de dood voornamelijk ontstaat door het woord ‘dood’. Wij vullen dat woord met allerlei onaangename associaties die ontleend zijn aan het bekende, terwijl de dood nu juist het onbekende is.

 

‘Er bestaat angst voor de dood. Wij zeggen dat wij bang zijn

voor de dood. Ontstaat deze angst vanwege het feit van de

dood of vanwege het woord dood?

Ik vraag mij af of, vanwege de betekenis van het woord, vanwege

de associaties die het in onze geest oproept, het woord

dood zelf niet verantwoordelijk is voor onze angst.

Wanneer wij geconfronteerd worden met het feit van de dood,

geven wij er een naam aan en deze naam geeft ons een gevoel

van onzekerheid, waaraan wij een hekel hebben en dat ons

bang maakt.

(…)

Woorden, symbolen en beelden hebben voor ons een grote

betekenis, een veel grotere betekenis dan feiten; wij kunnen

immers niet denken zonder woorden. Het woord is het beeld,

is het symbool en ons denken bestaat uit verbaliseren, symboliseren,

verbeelden, de dingen een naam geven. Als wij geen

beelden, symbolen of woorden zouden hebben, dan zouden wij geen herinneringen hebben, wel?

Dus is niet het feit van de dood is verantwoordelijk voor onze angst maar het woord dood.’

 

Aldus deze scherpzinnige Indiase leraar in zijn antwoord aan een vraagsteller die bij hem hulp zocht voor zijn angst voor de dood.

Krishnamurti heeft alle gelijk van de wereld: woorden roepen bij ons hevige gevoelens op, vaak meer dan feiten. Men heeft het niet voor niets over ‘de macht van het woord’. Volksmenners weten er geniaal gebruik van te maken en de effecten van hun optreden maken ook wel duidelijk dat woorden zwaarder wegen dan feiten.

Heel nazi-Duitsland geloofde bedreigd te worden door een joods-bolsjewistisch complot, iets wat alleen bestond als een bouwsel van woorden, bedacht door een groepje misdadige gekken. In werkelijkheid had geen mens er ooit iets van gemerkt.

Juist omdat we de feiten niet kennen, reageren we vaak zo heftig op woorden. Die nemen de plaats in van de onbekende feiten en doen zich daarna voor als feiten. Zo worden de woorden de feiten.

Van veel gebeurtenissen in de wereld weten we niets, behalve wat de woorden van journalisten ons vertellen. Daarop reageren wij alsof het feiten zijn.

Zo is het ook met de dood. Het woord is al te bekend, feiten ontbreken.Niemand weet hoe het is om te sterven, niemand weet hoe het erna is. Niemand is teruggekomen om dat te vertellen. Zelfs

geen journalist! We hebben dus niets dan het woord ‘dood’. Onze angst ontstaat uit dat woord, zegt Krishnamurti.

 

Babylonische spraakverwarring

Daar komt nog bij, dat het woord ‘dood’ op verwarrende wijze voor wezenlijk verschillende zaken wordt gebruikt.

Op mijn pakje halfzware shag lees ik de welgemeende waarschuwing: ‘Rokers hebben meer kans op een langzame, pijnlijke dood.’

Het woord ‘dood’ betekent hier: sterven, doodgaan, overlijden. Het gaat over een proces. Het proces is het sterven, waarmee wij dit ondermaanse verlaten.

Iets heel anders betekent hetzelfde woord in de smeekbede aan het eind van het requiem: Libera nos de morta eterna, ‘Verlos ons, Heer, van de eeuwige dood,’ smeken de gelovigen. Dat moet een andere ‘dood’ zijn dan waarmee die arme roker wordt bedreigd. Diens overlijden mag dan langzaam zijn, eeuwig duurt het niet. Het woord duidt in deze tekst op een toestand: dood zijn.

En ten slotte is er nog de betekenis die voor rokers en niet-rokers

hetzelfde is: het onvermijdelijke levenseinde dat ons allemaal te wachten staat. ‘De dood slaat huis noch deur voorbij,’ schrijft Vondel.

Hier hebben we het over een onvermijdelijk, voor sommigen angstaanjagen lot.

De eerste betekenis is onzin. Mijn dood kan helemaal niet ‘langzaam en pijnlijk’ zijn! Sterven is namelijk een uiterst kort proces: het duurt maar een moment.

 

‘De dood is altijd kort, duurt hoogstens één seconde,

men is dood of niet dood, zoals Stendhal ons leert.’

 

Aldus Edgar du Perron in zijn ontroerende gedicht ‘Gebed bij de harde dood’, dat helaas te lang is om hier geheel te citeren. Opmerkelijk genoeg verwart ook hij, ondanks bovenstaande heldere uitspraak die erin voorkomt, het levenseinde met de ‘strijd met de dood’ die hij in

zijn gedicht op huiveringwekkende wijze beschrijft.

 

De werklijk harde dood daalt neer in verenbedden,

en vlijt zich lang en zwaar tegen een zachte borst,

en kust een zachte mond om ’t aadmen te beletten,

en knijpt een zachte keel die nauw en gloeiend wordt,

en luistert naar het hart dat zich nog blijft verzetten.

 

Mooie poëtische onzin dus: dit gaat over het leven, op zijn einde lopend, maar ten onrechte als een spookachtig bezoek van ‘de dood’ in beeld gebracht.

Er is een oogwenk waarin je voorgoed het bewustzijn verliest, dat is je sterfmoment. Dat is niet langzaam en het is niet pijnlijk. Het is in wezen niet te onderscheiden van in slaap vallen, betoogt Bert Keyzer in Koud Liggen, een standpunt dat eeuwen eerder ook al door Montaigne was verkondigd.

Montaigne betoogt even terecht dat we niet kunnen oefenen in sterven omdat we dat maar één keer doen – en altijd als beginneling.

We kunnen ons wel voorbereiden op de nadering ervan, en die is soms allesbehalve aangenaam.

De vele handleidingen die zijn geschreven over ‘de kunst van het sterven’ (Ars Moriendi) gaan dus allemaal over een vergissing. Ze hebben betrekking op het leven voor het sterven.

Dat sterven als zodanig is helemaal geen kunst. Iedereen kan het, je kunt het niet fout doen of niet goed: het lukt altijd! Erna ben je overleden en van alles af. Dat is een geruststellende gedachte, vind ik.

Allerlei onaangename ervaringen in de uren, dagen, maanden jaren voor het sterven worden ten onrechte aangeduid met het woord ‘dood’; ze maken namelijk deel uit van leven. Pijn, benauwdheid en andere fysieke ongemakken worden niet veroorzaakt door het sterven, nee, het zijn symptomen van de oorzaken (bijvoorbeeld een ziekte) die leiden tot het sterven, dat juist een eind maakt aan al die ellende.

‘Een langzame pijnlijke dood’ – je kunt het wel zeggen, maar het is slordig taalgebruik waardoor het woord ‘dood’ de narigheid van het levenseinde in de schoenen krijgt geschoven.

 

Dood zijn: het bedrog van de taal

‘Daarna ben je van alles af,’ schreef ik opgelucht. Die prettige conclusie gaat niet op voor hen die smeken verlost te worden van de ‘eeuwige dood’. Zij denken dat ze voor altijd dood kunnen zijn en hun smeekbede suggereert ook nog dat ‘dood zijn’ iets afschuwelijks is.

Maar dat is onzin: zinnen met ‘dood’ en ‘zijn’ hebben zelfs geen logische betekenis, al gebruiken we dit soort veelvuldig.

Het is treffend beredeneerd door Harry Mulisch in zijn Anekdoten rondom de dood :

 

‘Het abc van alle verwarring is misschien dat de uitspraak “Hij

is dood” dezelfde structuur heeft als “Hij is blond,” “Hij is

dronken,” enzovoort. De dood wordt met zijn vervoegd, en

inderdaad, de enige hoop dat de dood op een of andere manier

“iets” is, bevindt zich in de grammatica.’ (…)

Als ik zeg: “Hij is,” dan moet onmiddellijk de vraag kunnen

volgen: “Wat is hij?” Bv.: “Dronken,” “Zichtbaar,” enzovoort.

Maar nu is het antwoord: “Niet.” Desgewenst kan ik nog

verder vragen: “Wat is hij niet?” Antwoord: “Alles.” “Hij is alles

niet” – dat is de betekenis van “Hij is dood.” “Dood” is geen

predikaat, het is geen eigenschap van iemand, maar de ontkenning

van het subject “Hij”. Kortom, men kan niet dood zijn.’

 

Het is in mijn ogen een steekhoudende redenering. Hij voegt er nog aan toe:

 

‘Nooit, op geen enkel ogenblik, zal ik de ware uitspraak “Ik

ben dood” kunnen doen.’

 

Maar ons taalgebruik suggereert dus dat je na je sterven niet van alles af bent, maar dat je ‘dood’ bent en dat dat een zijnstoestand is.En dat je daar nog weet van hebt ook. De daarmee gepaard gaande angst heeft zich aan het woord ‘dood’ gehecht en daarom smeken de gelovigen in het requiem: Verlos ons van de eeuwige dood!

De Tibetanen weten wel beter, zij zeggen: ‘Iedereen sterft, niemand is dood.’

In het boeddhisme dat zij aanhangen bestaat het concept van de ‘doodstoestand’ helemaal niet op de manier waarop wij erover kunnen praten. Je bent volgens het boeddhisme in een gedurige ontwikkeling.

Bij de bespreking van het boeddhisme komtdat verder aan de orde.

 

De dood is een verhaal

Ieder leven eindigt, dat van mens, dier en plant. Dieren en planten hebben daar geen weet van en dus ook geen last. Dieren kennen wel doodsangst, maar geen angst voor de dood. In doodsgevaar beleven ze weliswaar een hevige angst, maar het is niet gezegd dat ze daarbij een concept van hun eigen naderende einde hebben.

Doodsangst is dus iets heel anders dan angst voor de dood: hij is in tijd en plaats gebonden aan een (levens)bedreigende situatie, daarbuiten bestaat hij niet. Volgens de Duitse filosoof Heidegger (Sein und Zeit) sterven dieren daarom niet, zoals de mens doet; omdat ze niet weten van de dood ‘verenden’ ze, ze eindigen gewoon. Alleen een mens kan doodgaan. Volgens Heidegger is zelfs heel het menselijke bestaan door dat weten bepaald; hij noemt dat Sein zum Tode.

Dit verschil tussen dieren en mensen ontstaat doordat dat dieren niet het soort taal hebben waarin ze elkaar kunnen vertellen over een einde dat ‘eens’ gaat komen. Wij kunnen dat en wij doen dat. Wij doen dat zelfs uit den treure; daardoor gaan wij dood, een heel leven lang.

Dieren kennen geen toekomst, want toekomst bestaat uit taal; toekomst bestaat uit verhalen, beschouwingen, gedachten, beelden,symbolen. De dood is altijd toekomst. De dood is wat ons wacht,dus de dood is taal!

In het heden is er ziekte, ongeluk, geweld, ouderdom en in het heden is er sterven. Iemand sterft: hij of jij of ik. De Dood blijkt daarbij de grote afwezige. Hij komt aan geen sterfbed opdagen met zijn zeis. Op het moment van het sterven is daar het concrete feit dat de plaats van het woord inneemt. Dat concrete feit is, dat je na veel of weinig of helemaal geen lijden ‘in slaap valt’ om niet meer wakker te worden. Op dat moment blijkt dat de dood niet bestaaten verdwijnt de angst.

De dood als gruwelijk lot is een bouwsel van woorden. Van het onbekende hebben wij een naargeestige bekende gemaakt. Van kindsbeen af horen wij verhalen die ons onplezierige gevoelens over de dood geven, waardoor langzamerhand onze angst voor het woord dood’ wordt opgebouwd. Het onbekende gebeuren vult zich met gruwelvoorstellingen en angstaanjagende beelden. Het gaat gepaard met gevoelens van slachtofferschap. Wij creëren een immens drama waarin wij zelf de vermoorde onschuld spelen.

Wij hebben van het gebeuren zelfs een personage gemaakt op wie wij onze afschuw kunnen richten. ‘Bloetgierige Doot’, scheldt Anna Bijns. En in haar gedicht ‘Moriturus’ schetst de dichteres Edna

St.Vincent Millay (1892-1950) een gruwelijk beeld van haar eigen dood. Aan het eind van vele strofen waarin ze haar afkeer uit van

Death, schrijft ze over haar vergeefs verzet:

 

‘With all my might

My door shall be barred.

I shall put up a fight

I shall take it hard.

 

With his hand on my mouth

He shall drag me forth

Schrieking to the south

And clutching to the north.’

 

[Met alle macht

zal ik mijn deur barricaderen.

Ik zal met hem

een hard gevecht voeren.

 

Met zijn hand op mijn mond

zal hij mij wegsleuren,

terwijl ik gil naar het zuiden

en probeer me vast te grijpen aan het noorden.]

 

 

Het is indrukwekkende poëzie. Maar een beeld als dit zal niet bijdragen aan je gemoedsrust. Wij lijken, mede doordat zo veel beelden van de dood als een gruwelijk personage in ons (onder)bewustzijn opgeslagen liggen, weerloos overgeleverd aan deze grimmige maaiermet zijn zeis; deze wrede ontvoerder die als ‘de Dood’ onze angstvisioenen doorspookt.

Wij zijn eigenlijk tragisch en te beklagen, omdat een duistere boeman ons wacht om ons het ultieme kwaad aan te doen. Een boeman aan wie niet is te ontkomen, wat wij ook doen. Al vluchten we naar Ispahaan – zoals de tuinman in het bekende gedicht ‘De Tuinman en de Dood’ van P.N. van Eyck.

 

 

De Tuinman en de Dood

 

Een Perzisch Edelman:

 

Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,

Mijn woning in: ‘Heer, Heer, één ogenblik!

 

Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,

Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.

 

Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,

Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.

 

Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,

Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!’ –

 

Van middag (lang reeds was hij heengespoed)

Heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet.

 

‘Waarom,’ zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,

‘Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?’

 

Glimlachend antwoordt hij: ‘Geen dreiging was ’t ,

Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,

 

Toen ’k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan,

Die ’k ’s avonds halen moest in Ispahaan.’

 

 

De Dood komt ons halen!! Maar als we het nuchter bekijken bestaat ‘de Dood’ niet anders dan in woorden, verhalen en gedichten met bijbehorende beelden.

Wat reëel bestaat is te eniger tijd mijn verdwijnen, jouw verdwijnen, zijn verdwijnen, ons verdwijnen. Wat we daarvan hebben gemaakt is een collectief drama dat ver boven ons uit stijgt en mythische vormen heeft aangenomen.

Het moment dat wij voorgoed het bewustzijn verliezen, hebben wij zelf opgetuigd met een perverse overdaad aan gruwelijke voorstellingen die ons een leven lang doen huiveren, wij hebben dat ogenblik zelf opgeladen met een gehalte aan kwaad dat niet in verhouding staat tot wat ons werkelijk overkomt. Natuurlijk wij kunnen zo van ons bewustzijn houden dat het verlies ervan ons verdrietig doet zijn, ons zelfs kan doen rouwen, - een rouw waarvan de mate trouwens in belangrijke mate wordt bepaald door de wijze waarop wij van ons leven hebben besteed.

Dat ons verdwijnen ons met emotie vervult, is begrijpelijk. Het is na onze geboorte de meest ingrijpende gebeurtenis van ons bestaan.

Dat die emoties zulke angstvormen aannemen, komt door het fantoom dat wij zelf hebben gecreëerd. Om zijn leegte hebben wij een mantel en een masker van taal gehangen die wij de Dood noemen en die ons vrees aanjagen.

 

 

 

 

×
SERVICE
Contact
 
Vragen