Fragment
Wietwijk.
‘Niet weer!’ verzucht De Vos wanneer Bikker hem vertelt dat ze naar de oude kade moeten omdat er een auto met chauffeur uit het water is getakeld.
De Vos bromt: ‘Waarom juist daar?’ Hij voegt er, als hij de opgetrokken wenkbrauwen van Bikker ziet, somber aan toe dat ze een paar jaar geleden daar de verlaten auto van een collega aantroffen: Neelie van der Stolke.
Bikker knikt: ‘Dat is die collega die nooit is gevonden?’
‘Ja. Op een dag verscheen Neelie niet op het bureau, zonder enig bericht. Iedereen was verbaasd, Neelie was een fervent whatsapper en een plichtsgetrouwe politievrouw.’ Ondanks de zakelijke toon ziet Bikker zijn emotie. De Vos zwijgt verder en vervalt een moment in gepeins.
Na de moord op zijn dochtertje en de dood van zijn eerste vrouw had hij niet meer van een andere vrouw durven houden, tot Neelie. Hij moet denken aan de zoektocht naar Neelie die niets opleverde. Hoe vaak had hij daaraan niet moeten terugdenken? Elke keer was hij weer boos op zichzelf omdat hij maar geen spoor van haar kon vinden. Het enige aanknopingspunt was haar auto met daarnaast een afgerukt vingertopje op de verlaten kade. Talloze keren was hij er daarna terug geweest, alsof hij Neelie daar zou vinden. Lang heeft hij geloofd dat ze nog in leven was. Maar uiteindelijk moest ook hij toegeven dat ze waarschijnlijk was vermoord en dat haar lichaam in de rivier was gegooid. Ooit had hij zich laten ontvallen: ‘als ik die ploert vindt, gaat hij haar achterna.’ Het was hem op een waarschuwing van Renkelink komen te staan. ‘Je moet er mee leren leven dat ze voorgoed weg is,’ had hij gezegd. De gedachte aan het verlies geeft hem het gevoel van onmacht. Het maakt hem telkens weer boos misschien vooral omdat hij de dader nooit heeft kunnen vinden.
Bikker was er al voor gewaarschuwd toen hoofdcommissaris Renkelink hem aan De Vos voorstelde. ‘Die woede kan hem nog eens noodlottig worden, let een beetje op hem’ had hij er aan toegevoegd.
‘Ik ga er niet heen. Ga jij maar,’ zegt De Vos tegen Bikker, maar die dringt aan: ‘Misschien vinden we iets dat ook naar de moordenaar van Neelie leidt.’
Zachtjes vloekend trekt De Vos zijn jas aan.
×