Fragment
1. Er was eens een meisje
Vandaag ga ik niet!’
Een klein meisje van 10 jaar staat vastberaden met haar armen over elkaar. De rode linten in haar zwarte vlechten staan te vrolijk voor haar boze gezicht. Het meisje heet Kaokiti. Dat betekent ‘Havik’. En op dit moment lijkt ze inderdaad op een roofvogel. Haar moeder, die zelfgemaakte sieraden in doeken wikkelt, reageert niet.
Kaokiti stamt drie keer stevig met haar voet op de vloer. Het houten huis op palen trilt ervan. Gelukkig is het stevig gebouwd. De palen kunnen trillen en soms zelfs buigen, maar staan blijven ze. De houten palen zijn er ook om ongewenste dieren buiten te houden. Dat is best handig zo midden in de jungle. En bij een overstroming duurt het wel even voordat er water binnenkomt. Het huisje is maar vijf meter breed en vijf meter lang. Er liggen wat vrolijk gekleurde kleden op de grond en in de hoeken stapelen zich doeken, kleren en kussens. Aan de muren zijn haken bevestigd. Als het gezin gaat slapen dan worden daar hangmatten aan opgehangen.
De moeder van het boze meisje reageert ook niet op het gestamp en het trillen van de vloer. Zij gaat rustig door met inpakken van haar koopwaar. Vandaag is het namelijk woensdag en dan is er de wekelijkse markt in het nabij gelegen dorp. Niet zo groot als de toeristische markt op zaterdag in het stadje drie uur verderop, maar toch belangrijk genoeg om er heen te gaan. Sinds de vader van Kaokiti dood is komt er weinig geld of eten binnen. Daarom moeten Kaokiti en haar broers helpen om rond te komen. De oudere broer van Kaokiti, hij is veertien, zorgt voor het meeste eten. Hij vangt vissen en verzamelt fruit en groente in de bossen. Ook verdient hij wat geld met klusjes bij mensen in het dorp. Het jongere broertje van drie jaar zorgt ervoor dat Kaokiti haar handen vol heeft. Kaokiti heeft namelijk tot taak om haar broertje in de gaten te houden. Hij mag niet weglopen en geen dingen kapot maken. Kaokiti maakt ook nog samen met haar moeder de sieraden, kleden en poncho’s voor verkoop op de markt. Verder helpt Kaokiti met koken. Dit zijn allemaal dingen die ze moet, want willen doet ze het niet. En ze wil ook niet naar school. Gelukkig is dat maar twee uur per dag. Maar toch, samen met al het andere ‘moeten’ houdt ze weinig tijd over voor dingen die ze zelf graag wil.
Het liefst zit ze in haar lievelingsboom. Een oude dikke boom met stevige takken. Daar klimt ze lenig in als een panter. Heel hoog, zodat niemand haar kan zien. Daar kan ze rustig nadenken en valt niemand haar lastig. Ze denkt over zichzelf, geboren in een eerder tijdperk. Een ‘echte’ indiaan is ze dan. Niet één die sieraden verkoopt aan toeristen. Maar één die nog nooit van toeristen gehoord heeft. Die leeft binnen een grote indianenstam, waarvan haar vader opperhoofd is. Ze wonen er in gezellige tentjes, de tipi’s. Er is geen school, want die heb je niet nodig. Alles wat je moet weten leer je van de natuur. Kaokiti heeft geen taken, soms helpt ze haar vader met eten verzamelen of vijanden verjagen, maar meestal is ze bij haar eigen pony Maipo. Een zwart-wit gevlekte pony die alleen maar naar Kaokiti luistert en verder naar niemand anders. Maipo en zij kennen elkaar door en door. Ze lijken wel één wezen in plaats van een mens en een paard. Zo vliegen ze samen over de vlakten, beleven avonturen en houden volkomen van elkaar. Dat droomt Kaokiti in haar boom. Dat beleeft Kaokiti op haar momenten van rust.
‘Zo Kiti, pak jij even die poncho’s, dan gaan we.’ De moeder pakt het broertje bij de hand en gaat naar beneden.
‘Maar ik ben moe, ik voel me niet lekker. Echt Mamita, ik kan vandaag gewoon niet.’ Kaokiti roept wanhopig haar moeder achterna, terwijl ze al weet dat het een verloren zaak is. Kaokiti noemt haar moeder Mamita, dat deed ze al toen ze nog maar net kon praten. Haar kleinere broertje noemt ze Broertje en haar oudere broer gewoon Broer. Het rare is dat iedereen hen zo is gaan noemen. In het dorp zeggen ze ook Broer en Broertje en zelfs Mamita noemt hen zo. Kaokiti houdt niet van het afkorten van haar eigen naam, maar dat heeft ze niet tegen kunnen houden. Meestal wordt ze Kiti genoemd. In haar dromen noemt iedereen haar Havik.
Moeder loopt ondertussen al een eindje verder en boos pakt Kaokiti de stapel poncho’s en gaat haar moeder achterna. Ze weet ook wel dat haar moeder het niet makkelijk heeft. Geen man, geen geld, drie kinderen. En Kaokiti wil haar taken heus wel doen, voor Mamita. Alleen niet naar de markt. Niet naar die stomme markt. Waar stomme toeristen stomme foto’s van haar nemen. Waar domme toeristen spullen kopen om op indianen te lijken. Bah, wat baalt ze ervan. Ze haat de markt.
Als ze een tijdje lopen krijgt Kaokiti een aai over haar hoofd en zegt Mamita:
‘Misschien hebben we nog tijd om even langs Eduardo te gaan.’ Dankbaar en met een grote glimlach kijkt Kaokiti naar haar moeder.
Eduardo is de paardenman uit het dorp. Dat is het andere ding dat Kaokiti het liefste doet: naar Eduardo gaan om met de paarden en pony’s te praten. Uren kan ze daar zijn en Eduardo vindt het allemaal best. Soms geeft hij haar les op één van zijn pony’s. Eduardo is een man van weinig woorden. Hij is altijd met zijn paarden bezig. Hij fokt ze, beleert ze en verkoopt de paarden weer. Er zijn prachtige bij. Ook echte indianenpaarden. Soms als Eduardo niet in het zicht is, kan Kaokiti dromen. Dan zit ze op het hek rondom het weidse veld en ziet ze haar vader in de verte op zijn paard. De grote bruinwit gevlekt hengst is het opperhoofdpaard, met een trots hoofd en sterke benen. De overige paarden zijn van de andere indianen van hun stam. Broer heeft een zwarte, wel mooi, maar lang niet zo lief en slim als Maipo.
Maipo kan alles en samen zijn ze zo in volledige harmonie dat iedereen er over praat.
‘Kijk! Daar gaat Havik weer met haar Maipo, heb je ooit iemand zo zien rijden, ongelofelijk.’ ‘Het lijkt wel of ze voor elkaar geschapen zijn, wat zien ze er prachtig uit. Echt een voorbeeld voor iedereen.’
Opperhoofd Adelaar zit op zijn grote paard en kijkt ook naar zijn dochter. Vol trots. Hij is dol op haar en heeft bewondering voor haar moed en rijkunst. Hij is ook gek op zijn twee zoons, maar het kleine meisje dat daar over de vlakte vliegt heeft zijn hart gestolen. Hij ziet haar lange vlechten zwieren in de wind. Af en toe verliest ze kleurige veren die als vlinders lijken weg te fladderen. Dan zweeft Havik met Maipo naar hem toe en blijft plotseling vanuit een volle galop naast hem stil staan. Ze kijkt met een stralende lach op naar haar vader. De felle kleuren die Havik altijd op haar gezicht schildert zijn vervaagd. De Adelaar glimlacht teder naar zijn Havik.
Samen kijken ze vanaf de heuvel naar hun stam. Het vuur brand. Eten wordt bereid. Kinderen spelen met katapulten. Het is goed.
×