Fragment
Een buurtgenoot en zijn dochter vluchten naar de dijk
22 februari 1799, ’s middags
Als een woeste, ongecontroleerde stroom zoekt het water zijn weg richting de Haarsteeg. Even tevoren heeft een metersbrede ijsschots een zwakke plek in de Hoge Maasdijk gevonden, vlak bij het iets noordelijker gelegen dorp Hedikhuizen. Een paar jaar geleden, in 1795, is de dijk daar ook op drie punten bezweken. Tientallen paarden en koeien vonden tijdens die watersnood de dood door verdrinking. Ditmaal ontneemt het meedogenloze water ook vijftien mensen hun adem en levenskracht.
Honderdzeventig buurtbewoners die op tijd zijn gevlucht, staan opeengepakt tussen het vee op de dijk. De paarden, schapen, geiten en vooral koeien waartussen ze zich hebben verschanst, bieden maar weinig bescherming tegen de ijzige kou. Lichamen hunkeren naar droge en warme kleding, bezorgdheid dorst naar geruststelling, angst hongert naar veiligheid. Kleine en grote dromen zijn vernietigd, huizen zijn onherstelbaar beschadigd, schamele bezittingen drijven mee op de stroom. En wat er over was van wintervoorraden is grotendeels verdwenen. Maar toch hebben ze geluk, deze weinig benijdenswaardige mensen: zij zijn aan de verdrinkingsdood ontkomen.
Een van hun buurtgenoten en zijn dochtertje delen niet in dat geluk.
‘Kijk!’, wijst een boerenknecht richting het onstuimige water, ‘Dat is Pieter Greevenbroek! Met Maria!’
De weduwnaar heeft het verhoogde deel van de weg die naar de dijk loopt al bereikt en worstelt met zijn dochtertje aan de hand tegen het aanstormende water. Als ze bijna aan de trekkende, duwende en zuigende werking van het water weten te ontsnappen, wordt het natuurgeweld Pieter te sterk. De mensen op de dijk zien hoe Pieter zijn dochter een zoen geeft. Om moed te vatten voor de laatste paar meters, zo lijkt het. Als blijkt dat zijn krachten bezwijken en hem in de steek laten, klinkt uit verschillende kelen gepijnigd gegil. De vloed toont zich ongenadig en sleurt de arme weduwnaar en zijn dochtertje, stevig in zijn armen, met zich mee. Al snel verdwijnen ze uit het zicht van de geschokte mensen op de dijk. Ondanks hun eigen redding, overheerst daar het gevoel van verslagenheid.
Na enkele dagen onthult het terugtrekkende water zijn vernielende kracht. Twee boeren uit een dorp verderop vinden afzonderlijk van elkaar Pieters en Maria’s lijken. Omdat ze al die tijd in ijskoud water hebben gelegen, zijn hun lichamen nog in redelijk goede staat. Hun ontzielde lichamen vinden hun eindbestemming in het graf van de kleine Pieter en zijn moeder. Na zes jaar is het gezin weer compleet. Vier onvoltooide levens, drie rampen, één graf. Wat rest van deze familie is een korte vermelding in een uitgebreid verslag van ene Cornelis Zillesen over de watersnood van 1799, die grote delen van de Bataafse Republiek en Duitsland heeft veranderd in een doordrenkt slagveld.
×