Fragment
`Wat zijn dat voor figuren die hij zit te tekenen?', vraag ik.
`Hij tekent zijn eigen krankzinnigheid', verklaart de heer, `kom, laten we weggaan'.
Zodra we de deur weer uit zijn, vraag ik hem hoe hij geneesheer-directeur kan zijn als hij zelf krankzinnig is.
`O', zegt de heerý, als hij niet zit te tekenen is hij de knapste kop en de meest bekwame geneesheer die we hebben. Tenslotte ben ik zelf ook heel normaal, afgezien van datgene wat hij tracht te tekenen'.
`Maar wat is dat dan toch?' vraag ik bijna wanhopig.
`De Weg', antwoordt de heer mij.
`Welke weg?' Vraag ik.
`De weg die u zoekt', zegt hij, `de weg naar de uitgang. Onze geneesheer heeft die bij toeval eens gevonden en nu kan hij niet vergeten dat hij buiten is geweest. Helaas kan hij zich de weg naar buiten niet meer herinneren en gelooft hij nu dat hij deze kan uitrekenen en uittekenen, zodat hij dan iedereen die wil, naar buiten kan helpen komen.
Dat is zijn krankzinnigheid, voor alle andere soort krankzinnigen is hij de beste arts die er bestaat. Hij heeft mij zelfs zover gekregen om niet langer over die weg naar buiten te lopen piekeren'.
`En zelf kan hij het niet laten!' roep ik uit.
`Dat is iets anders', legt de heer mij uit, `daar is hij te begaafd voor, hij kan niet ophouden te geloven dat hij dit probleem eens zal kunnen oplossen en dus zal hij vroeg of laat ook wel tot een oplossing komen, of anders..'.
`Of anders wat?', vraag ik.
`Of anders wordt hij zelf de meest krankzinnige onder zijn patiënten en is hij rijp voor de dwangbuis'.
×