Fragment
PROLOOG
Maagdelijk witte bladzijde van een inktzwarte dag
Vlak bij het huis waarin ik opgroeide ligt het ‘Engels’ Tuin’. Een groot deel van m’n jeugd breng ik in dat park door. Hartje winter schaatsen, in de lente crossfietsen, hoogzomer varen in rubberen opblaasbootjes en in de herfst springen van grote hoogte. De onderaan de trap bijeengeveegde bladeren garanderen een zachte landing.
Het huis van mijn peetoom en -tante grenst aan dit park. Op de dag dat ik exact vier jaar en negen maanden oud ben, logeer ik daar met m’n zus. De volgende ochtend krijgen ze bezoek van de huisarts. In het geheim, op de slaapkamer, brengt hij m’n peetouders op de hoogte. Het gaat geheel aan mij voorbij.
Een paar kilometer verderop worden mijn grootouders geïnformeerd. Zij lopen naar de naast hun boerderij wonende zoon en brengen daar het nieuws. Hij belt het door en zo verspreidt het zich in de loop van die zaterdagochtend. Nieuws over een gebeurtenis kort voor middernacht.
Het is nauwelijks te bevatten. Sommigen durven het niet tegen hun partner te zeggen. Zo houdt mijn vaders zwager zijn mond. Pas als ze een half uur later bij het ouderlijk huis aankomen, heeft hij voldoende moed bij elkaar geschraapt: ‘Bereid je maar op het allerergste voor.’
Daar moet mijn oma hebben gezegd: ‘Je maakt je zorgen als ze als kleine jongen op pad gaan. Altijd maak je je zorgen, ben je bang dat er wat gebeurt. Nu zijn ze ouder en komen ze nog zo te pas. Dan moet je ze nog missen.’
Mijn broer brengt de nacht bij m’n andere grootouders door. ’s Middags komt hij onze kant op. Hij is dan al op de hoogte. Nou ja, half. Tijdens opa’s zaterdagochtendritueel, het tellen van zijn geld, lichtte hij mijn broer in: ‘Mama en papa hebben een ongeluk gehad.’ Daar stokte de berichtgeving.
Zelf ben ik volledig onwetend over wat me boven het hoofd hangt. Van ons drieën is m’n zus nog het beste geïnformeerd. Ons nichtje levert, in tegenstelling tot papa’s zwager en onze opa, geen half werk:
‘Ik heb nog een papa en jij lekker niet, puh!’
Onze ‘tante’ uit het klooster, in werkelijkheid opa’s zus, komt die middag eveneens naar ons logeeradres. Met z’n allen wandelen we naar het Engels’ Tuin. Een foto in mijn album vereeuwigt dat bezoek. We staan samen voor de ellipsvormige stenen bank.
M’n zus heeft vrede gesloten met ons nichtje en samen voeren ze brood aan de eendjes. Mijn jongste nichtje ligt in de kinderwagen. Mijn neefje en ‘tante’ zwaaien naar de camera. Allemaal alsof het een doodnormale dag betreft.
M’n broer heeft een bal onder z’n arm. Qua kleur past-ie naadloos bij het T-shirt dat ik draag, ook oranje. Je zou haast denken dat het een feestdag is. Afwezig krab ik aan m’n bovenbeen, negeer als enige de camera.
Rondom dat fotomoment worden we als kinderen op de hoogte gebracht. Nou ja, volgens mijn zus dan. Mijn broer denkt dat het bij onze oom en tante in de achtertuin gebeurde. Welbeschouwd is de precieze locatie van ondergeschikt belang.
Zelf ben ik compleet blanco. Een maagdelijk witte bladzijde van een inktzwarte dag. Ik weet alleen dat de zachte landing veertig jaar na dato nog steeds veel pijn doet.
Maar ja, wat wil je ook als hoogzomer nog alle bladeren aan de boom hangen?
×