Samenvatting
Het jaar is 664. Zuster Fidelma bevindt zich in de haven van Genua, onderweg van Rome naar haar woonplaats Cashel in het Ierse koninkrijk Muman, als haar het bericht bereikt dat haar oude mentor, broeder Ruadán, op sterven ligt in de abdij van Bobium, een eenzame abdij in een onrustige streek, waar zelfs de christenen elkaar naar het leven staan en het aanbidden van heidense goden nog dagelijks voorkomt. Fidelma wil broeder Ruadán graag nog spreken voor zijn overlijden en gaat op weg naar het mooie Trebbiadal, maar daar eenmaal aangekomen loert er van alle kanten gevaar. De laatste woorden van haar mentor leiden tot een van haar meest riskante avonturen, met moord op moord en de constante dreiging van een burgeroorlog. En dit keer moet Fidelma alles alleen opknappen…