Samenvatting
Nadat vanaf 1522 in verschillende landen beeldenstormen hadden plaatsgevonden, sloeg in 1566 ook in Nederland de vlam in de pan. De populaire gedachte dat grote menigten de beelden van vrijwel iedere kerk kapot sloegen, is echter niet juist. Lang niet overal werd gebeeldenstormd en met name in de noordelijke Nederlanden was de schade vaak gering. Het verdwijnen van de katholieke kerkinterieurs was een langdurig proces. Vreemd genoeg is er weinig onderzoek gedaan naar de wijze waarop in deze periode met de beelden en andere katholieke voorwerpen werd omgesprongen. Dit boek biedt een overzicht van wat de beeldenstormers bezielde, hoe ze te werk gingen en welke objecten specifiek wrevel opriepen en waarom. Daarnaast wordt onderzocht wat er nu eigenlijk uit de kerken verdween tijdens de beeldenstormen en de periode van Reformatie die daarop volgde, wat er bewaard bleef en welke keuzes daaraan ten grondslag lagen.