Samenvatting
De wettelijke regeling van de stichting mag dan inmiddels bijna zeventig jaar bestaan, op een aantal punten is zij nog steeds niet uitgekristalliseerd. Het stichtingenrecht is in al die jaren uiteraard wel hier en daar wat aangepast, meest recent nog in 2021 door de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen. Die wet heeft een aantal belangrijke governance-onderdelen toegevoegd. Daarnaast is er ook meer ruimte voor extern toezicht omdat de gronden voor ontslag van bestuurders door de rechtbank zijn verruimd en omdat de reikwijdte van die regeling is uitgebreid tot interne toezichthouders van de stichting. Andere al langer bestaande vragen en onduidelijkheden in het stichtingenrecht zijn echter nog steeds niet opgepakt door de wetgever. Het belang van een preadvies over de stichting vanuit verschillende invalshoeken, is met het voorgaande eigenlijk al gegeven. Deze preadviezen beogen onder meer criteria te formuleren of grenzen van de inrichtingsvrijheid te benoemen. De notariële praktijk is daarbij nooit ver weg. Dat waarborgt natuurlijk de praktische bruikbaarheid, maar het betekent niet dat de wetenschappelijke aard van het e.e.a. uit het oog is verloren. Dit boek bestaat uit zes hoofdstukken: - in het 1e hoofdstuk belicht Emile Schmieman vooral de brede toepassingsvormen die de stichting tegenwoordig heeft; - in het 2e hoofdstuk van Kanter Breuker staat de organisatiestructuur van de stichting centraal; - het vermogen van de stichting is een van de onderwerpen in het 3e hoofdstuk door Paul Quist; - het 4e hoofdstuk is gewijd aan de stichting die optreedt als belangenbehartiger, geschreven door Jean Schoonbrood en Bart Jan Kuck; - Marleen van Uchelen-Schipper staat in haar preadvies (hoofdstuk 5) stil bij extern toezicht op stichtingen; - het laatste hoofdstuk is van Sigrid Hemels en daarin bespreekt zij een aantal fiscale aspecten van de stichting. De stichting, een onbegrensde rechtsvorm?, is verschenen onder redactie en met een algemene inleiding van Bastiaan Assink, Günther Rensen en Boudewijn Waaijer, allen als redacteur betrokken bij het WPNR.
De wettelijke regeling van de stichting mag dan inmiddels bijna zeventig jaar bestaan, op een aantal punten is zij nog steeds niet uitgekristalliseerd. Het stichtingenrecht is in al die jaren uiteraard wel hier en daar wat aangepast, meest recent nog in 2021 door de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen. Die wet heeft een aantal belangrijke governanceonderdelen toegevoegd. Daarnaast is er ook meer ruimte voor extern toezicht omdat de gronden voor ontslag van bestuurders door de rechtbank zijn verruimd en omdat de reikwijdte van die regeling is uitgebreid tot interne toezichthouders van de stichting. Andere al langer bestaande vragen en onduidelijkheden in het stichtingenrecht zijn echter nog steeds niet opgepakt door de wetgever. Het belang van een preadvies over de stichting vanuit verschillende invalshoeken, is met het voorgaande eigenlijk al gegeven. Deze preadviezen beogen onder meer criteria te formuleren of grenzen van de inrichtingsvrijheid te benoemen. De notariële praktijk is daarbij nooit ver weg. Dat waarborgt natuurlijk de praktische bruikbaarheid, maar het betekent niet dat de wetenschappelijke aard van het e.e.a. uit het oog is verloren. Dit boek bestaat uit zes hoofdstukken: • in het 1e hoofdstuk belicht Emile Schmieman vooral de brede toepassingsvormen die de stichting tegenwoordig heeft; • in het 2e hoofdstuk van Kanter Breuker staat de organisatiestructuur van de stichting centraal; • het vermogen van de stichting is een van de onderwerpen in het 3e hoofdstuk door Paul Quist; • het 4e hoofdstuk is gewijd aan de stichting die optreedt als belangenbehartiger, geschreven door Jean Schoonbrood en Bart Jan Kuck; • Marleen van Uchelen-Schipper staat in haar preadvies (hoofdstuk 5) stil bij extern toezicht op stichtingen; • het laatste hoofdstuk is van Sigrid Hemels en daarin bespreekt zij een aantal fi scale aspecten van de stichting.