Samenvatting
W.J. de Wilde is waarschijnlijk de raadselachtigste figuur in de geschiedenis van de Nederlandse prehistorische archeologie. Hij is in 1860 in Batavia geboren en schreef zich in 1880 aan de universiteit van Utrecht in als student medicijnen, waar hij pas na tien jaar zijn propedeuse haalde. Zijn lange studieduur schijnt niet het gevolg van veel feesten geweest te zijn want in 1892 werd hij door prof. Pekelharing aangesteld als assistent op het fysiologisch laboratorium. Pekelharing stond er om bekend dat hij weinig ophad met feestende studenten en eiste dat ze hard werkten. De Wilde studeerde vervolgens af, maar ging niet door voor zijn artsenexamen. Hij richtte zich geheel op zijn assistentschap, maar nam in 1902 ontslag. Vanaf dat moment richtte hij zich op de studie van de hunebedden. Hij bezocht ze allemaal meerdere keren, mat ze op, fotografeerde ze en beschreef hun toestand. Hij ontwikkelde een eigen visie op het ontstaan van deze monumenten en publiceerde een aantal artikelen waarin hij hoofdzakelijk het toenmalige idee dat deze door de Kelten gebouwd waren bestreed. In 1913 had hij zich via deze artikelen en lezingen een dusdanige positie in de Nederlandse prehistorische archeologie verworven dat hij verzocht werd om zijn theorie in het tijdschrift van het Nederlandse Museum van Oudheden te publiceren. De Wilde accepteerde dit verzoek, maar het artikel verscheen niet. In dit zelfde jaar verdween De Wilde geheel uit beeld. Toen hij in 1936 overleed was hij reeds geheel vergeten.