Fragment
Stevig trekkend open ik de schuurdeur van de boerderij. De krachtige wind slaat hem bijna uit mijn handen. Ik ga naar binnen. Binnen is het schemerig. Doodstil luister ik en laat mijn ogen wennen. Meteen heb ik spijt dat ik niet op de anderen heb gewacht. De buurjongen van Stefan en Felicia stuurde ons een uur geleden een ingesproken bericht, dat hij dacht een man te hebben gezien die vanochtend vroeg de schuur verliet. Is er iets gestolen? Zijn er sporen?
In de beschutting van de houten wanden haal ik diep adem. De geur van hooi, kruipolie en gedroogde kamille dringt mijn neus binnen.
Maar er is meer…
Een spiertje bij mijn rechterooglid trilt. Ik wrijf erover. Het zenuwtrekje dat sinds kort zijn intrede heeft gedaan, blijft me lastig vallen. Ik vertel mezelf te kalmeren; Erik heeft me mijn vrijheid gegeven, een leven met hem is verleden tijd. Mijn ademhaling wordt rustiger en mijn hartslag daalt. Zijn geur, de geur van cederhout met een vleugje kaneel, heb ik me vast verbeeld; angst maakt van schaduwen monsters. Dit is sowieso geen plek voor Erik; de oude schuur van een boerderij heeft hem niets te bieden. Serieus. Ik moet stoppen me dingen te verbeelden, of te pas en te onpas in paniek te raken.
Dan ruik ik hem opnieuw.
Mijn neusvleugels trillen alsof ze me de weg willen wijzen naar de bron waar het vandaan komt. Eigenlijk moet ik de anderen waarschuwen. Ik doe het niet.
×