Fragment
Nee! Beland ik opnieuw in de hel?
Vlug verstop ik me tussen de bomen en struiken en wat naar beneden gevallen rotsblokken van het gebergte dat achter mij ligt. Mijn hart gaat tekeer. Hoe hebben ze me gevonden?
Ik gluur over een rots en zet mijn gehoor op scherp. Een man, gekleed in het donkerblauwe officiersuniform van de luchtmacht, komt uit het laadgedeelte van het luchtschip en loopt richting de boerderij. De officier is niet alleen, een groep jongens, allemaal in uniform, volgt hem. Bevend haal ik adem: drie jongens herken ik, ze komen net als ik uit de roedel van Erik Madonna. Laat hem alsjeblieft niet hier zijn; hij kan mijn geur tot op honderd meter ruiken. Behendig scan ik met mijn ogen de afstand van deze boom tot aan de boerderij; dertig meter, dat is te dichtbij, ik moet vluchten. Een van de jongens kijkt mijn kant op, snel laat ik me op de grond zakken. Er komt geen reactie. Hij heeft me niet gezien.
Met mijn handen leun ik op de vochtige aarde tussen de struiken en probeer na te denken. Mijn impuls om te vluchten zwakt langzaam af; ik wil weten wat ze van plan zijn. Het konijn dat ik gedood heb voor de avondmaaltijd, duw ik samen met mijn rugzak onder een geel bloeiende bremstruik. Dan kruip ik dichterbij om de boerderij te begluren. Ik zie een tweede groep militairen op het erf naast het huis staan, ze lijken op iets te wachten.
Iemand trekt de houten voordeur achter zich dicht en zegt met een nasale stem: ‘Ik ben klaar. Laten we gaan.’
Geschrokken duik ik weg. Abel Hunter? Is Abel Hunter op strooptocht? Ik druk mijn rug zo hard tegen een rotsblok dat het pijn doet. De geuren van vochtige aarde, geitenkeutels, dennen en bosjes met arnica, ruiken scherper dan eerst. Een strak gevoel maakt zich meester van mijn kaken en mijn handen jeuken. Wachten, wachten, niet nu in een brulhond veranderen; ik bal mijn vuisten en haal diep adem in een poging mijn instinct te onderdrukken.
×