Samenvatting
In Willen, het tweede deel van haar trilogie ‘Het leven van de geest, werpt Hannah Arendt een verrassend nieuw licht op de wil en de vrijheid. Bestaat er zoiets als een vrije wil? Zo ja, ben je dankzij deze bewegingsvrijheid in staat iets teweeg te brengen en zo het verloop van de geschiedenis te beïnvloeden? Wat je doet, zou je evengoed niet kunnen doen en wat er gebeurt, zou evengoed niet of op een andere manier kunnen gebeuren. Alleen is het volgens Arendt zeer de vraag of de wil voorafgaat aan het handelen. Deze aanname van vrijheid heeft tot gevolg dat de geschiedenis niet bepaald wordt door noodzaak, zoals de westerse filosofie altijd heeft gepretendeerd: wie iets wil verklaren of zoekt naar oorzaken en wetmatigheden, legt een noodzakelijke structuur bloot. In plaats van noodzaak, zo laat Arendt in navolging van bijvoorbeeld Nietzsche en Duns Scotus zien, is toeval het leidende principe. De contingentie is de prijs van vrijheid. Weinig filosofen hebben zich bereid getoond om deze prijs te betalen, vandaar dat Arendt haar licht opsteekt bij wat zij ‘mannen van de daad’ noemt, zoals de Founding Fathers, de grondleggers van de moderne Amerikaanse republiek, maar ook zij deinzen terug voor de afgrond van de vrijheid, voor het radicaal nieuwe begin. Samen met denken en oordelen vormt willen de mentale activiteiten die Arendt centraal stelt in ‘Het leven van de geest’, de trilogie waaraan zij tot op de laatste dag van haar leven werkte.