Fragment
Fragment
Zo ontstond ongeveer 250 duizend jaar geleden de Homo sapiëns, de denkende mens. Er zouden verschillende soorten mensen ontstaan, waarvan de meest bekende de Neanderthaler is. Deze stierf ongeveer 28 duizend jaar geleden uit. Alle huidige mensen, ongeacht ras of huidskleur behoren tot de Homo sapiëns.
Voor zover bekend, ligt de oorsprong van de mens in Afrika. Vanuit hier zijn zij in golven over de wereld uitgezworven. De mens kon zich bijzonder goed handhaven doordat hij vooruit kon denken en terugdenken. Hij ontwikkelde een taal, waardoor hij de opgedane kennis kon doorgeven en deze kennis bewaard bleef. De mens leefde in groepsverband.
Fragment
De uitbarsting van de vulkaan Toba op het Indonesische eiland Sumatra, zo’n 74.000 jaar geleden werd de mensheid bijna fataal. Een dikke aslaag van 6 tot 10 centimeter dik werd over geheel Zuid-Oost Azië en half Europa uitgestort.
Bovendien hadden de stofdeeltjes in de atmosfeer een grote invloed op het klimaat van de aarde, dat op dat moment al te kampen had met een ijstijd. Ruim zes jaar lang vielen er amper zonnestralen op het aardoppervlak, met als gevolg dat temperaturen op sommige plaatsen wel met 20 graden daalden.
De menselijke wereldbevolking stortte daardoor ineen. De schatting van het aantal mensen die deze barre omstandigheden overleefden ligt ergens tussen de veertig en hooguit een paar duizend volwassenen. De 7 miljard mensen die nu op aarde rondlopen stammen dus allemaal af van het handjevol mensen, 74.000 jaar geleden.
De Neanderthalers konden die kou veel beter overleven want dankzij hun korte en ge-drongen lichaamsbouw verloor hun lichaam minder warmte.
Fragment
Ongeveer 8.000 voor Christus ontstond in het Midden-Oosten landbouw en veeteelt. Dat was een enorme sprong voorwaarts. De mens was duizenden jaren jager-verzamelaar geweest en leidde een nomadenbestaan. Nu kon men met een veel kleiner oppervlakte zijn voedsel verbouwen. En …. hij kon op dezelfde plek blijven wonen. De mens kreeg meer vrije tijd en ging handel drijven. Dankzij de handel ontstonden rond 3.500 v. Chr. de eerste steden.
Ongeveer 3.000 v. Chr. kwam de landbouw ook naar Europa. Rond diezelfde tijd ontstaat in het Midden-Oosten het schrift en wordt brons uitgevonden. Pas duizend jaar later kwam dat ook in Europa. De nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op. Duizend jaar v. Chr. doet het IJzeren Tijdperk zijn intrede. Waardoor men nog betere werktuigen en wapens kon maken.
De mens is altijd in beweging geweest en steeds op zoek naar betere landbouw- en jachtgebieden. Handel breidde zich uit tussen de verschillende stammen.
De mens heeft ook altijd een religie gehad. Niet te verklaren verschijnselen werden toegewezen aan goden met een bovennatuurlijke kracht. De ontwikkeling van de godsdiensten is gepaard gegaan met de veranderingen van de mens. Veel natuurreligies gingen gepaard met menselijke offers. Op een gegeven moment paste dat niet meer bij de menselijke beschaving. Uiteindelijk ontstonden er vijf verschillende grote godsdiensten (gerangschikt naar grootte): het Christendom, de Islam, het Hindoeïsme, het Boeddhisme en het Joodse geloof.
Fragment
De van oorsprong kleine nederzettingen in het oosten van Nederland zoals: Kampen, Deventer, Doesburg en Zutphen, groeiden uit tot machtige steden met imponerende stadsmuren en poorten. Deze zogenaamde Hanzesteden waren veel grotere en belangrijkere steden dan de steden in Holland zoals: Amsterdam, Rotterdam en Delft, die later in de 17e eeuw pas tot bloei kwamen.
Deze Hanzesteden onstonden door de samenwerking tussen een aantal Noord-Duitse kooplieden. Dit Hanzeverbond groeide in de 14e en 15e eeuw uit tot een machtige economische factor. Met als voornaamste doel: het beschermen van de aangesloten handelslieden en het uitbreiden van de handel. De Hanzesteden dreven handel in het gebied van de Noord- en Oostzee en liep van Londen, Oost-Nederland naar Noorwegen, Zweden, Finland en Letland en was belangrijk voor het Duitse achterland.
De zee en de rivieren waren een belangrijke schakel voor het vervoer van de goederen.
De handel bestond onder andere uit: zout, kruiden, vis, graan, hout, bier, wijn, metalen, lakens, bijenwas en pelzen. Over de hoge Achterhoekse zandgronden liepen brede wegen richting Duitsland. Bijvoorbeeld de Lebbenbrugge in Borculo en langs de Radstake in Varsseveld (de zogenaamde Hessenwegen). Handelaren veelal uit de Duitse deelstaat Hessen, kwamen met grote goederenwagens met meerdere paarden ervoor in konvooi (voor bescherming tegen overvallers) richting de Hanzesteden.
Hun wagens hadden een veel breder wielspoor dan andere vervoersmiddelen. Daardoor brachten ze flinke schade toe aan bestaande wegen. Daarom werden er later speciale wegen aangewezen voor de breedsporen die om de dorpen heen liepen, de Hessenwegen. Het waren als het ware de autobanen van vroeger. De wagens trokken diepe geulen door het landschap.
Fragment
Op 27 oktober 1942 ben ik, Berend Kleijn Winkel, geboren;
roepnaam: Bennie, op de boerderij: Nennemaat (in de volksmond: Dennemaot), op het adres dat tegenwoordig Tolhutterweg 15 heet (voorheen was het N15 en B38) in Ruurlo (oftewel Reurle). In één van de duisterste momenten in de geschiedenis van de mensheid. Bijna heel Europa was door de Duitsers bezet. Aan de randen van het rijk werd nog zwaar gevochten, vooral in Rusland, Noord Afrika en de Franse kust.
Fragment
Op Eerste Paasdag 1945 werd Ruurlo door Engelsen en Canadezen bevrijd. Ze kwamen ‘s nachts vanuit Mariënvelde en Halle en stuitten hier op de brug over de Baakse beek. Ze waren bang dat er explosieven onder zouden liggen. Mijn ouders hadden er niets van gemerkt, maar ‘s morgens stond de hele Tolhutterweg vol met militaire voertuigen. Ook in de weilanden stond alles vol. Ik kan me nog herinneren, dat er door de weilanden bij huis diepe sporen van de tanks liepen.
Verder kan ik me van de oorlog niet veel herinneren, alleen dat beeld van de weg langs ons huis, die helemaal vol stond met jeeps en tanks, waar een motorrijder langs reed. Ik weet ook nog dat we een schuilkelder hadden, voor het huis, achter de hondenren, onder de goudrenettenboom.
Kort voor de bevrijding waren er veel luchtgevechten. Op een keer wilde ik toevallig die middag niet gaan slapen. Even later lag mijn ledikantje vol glas door de kogels van de vliegtuigen die door het raam waren gegaan. Was ik wel gaan slapen dan had het heel anders af kunnen lopen.
Fragment
Eind februari kon je eendeneieren zoeken en in maart kievitseieren, vooral op het Veller, de Mö en het Vlakke. Wij verkochten ze bij het kasteel Huize Ruurlo of aan boswachter Beukema in de Veldhoek. De eerste eieren waren het duurst, ƒ 2,50 of ƒ 2,00. Iedere week kwamen er meer en zakte de prijs naar ƒ 0,25 tot ƒ 0,10. Dus we begonnen al vroeg te zoeken en we hoopten de eerste van Nederland te zijn. Dan mocht je hem aan koningin aanbieden. Of het eerste van Ruurlo. Maar dat is nooit gelukt.
Eksters nestelen ook al vroeg in het voorjaar. Een nest was goed zichtbaar, maar zat wel heel hoog in de toppen van eiken of populieren. Dat was mij te hoog, ik had een beetje hoogtevrees. Maar Bertus van de Klooster kon heel goed klimmen. Als eksters jongen hadden pakten ze wel eens kuikens uit een kippenren. Dus men was wel blij met onze bestrijding. Tegenwoordig kijkt men daar toch heel anders tegenaan.
In de zomer zochten we eieren van allerlei vogels. We maakten aan weerszijden van het ei een gaatje en bliezen het uit. We regen ze aan een touwtje en hingen die dan aan de muur. We probeerden zoveel mogelijk verschillende soorten te krijgen.
Wij probeerden ook weleens jonge vogels op te voeden, maar meestal lukte dat niet. Het is mij wel een paar keer goed gelukt. Voeren met brood in melk gedrenkt en een beetje graan. Uiteindelijk had ik een ren met een koolduif (houtduif), een ka en een wilde eend. Voor mijn gevoel ik heb ze toch wel enkele jaren gehad. Ook Reint van de Smid had een wilde duif. Toen ik in 1956 van school kwam heb ik ze losgelaten. Het was eigenlijk toch meer iets voor kinderen.
Fragment
Het rogge maaien was voor ons kinderen een mooie tijd. Het maaien werd samen met de buurman gedaan. De grootste stukken werden met paard en een oude grasmaaimachine met afleg-apparaat gedaan. Daarop zaten twee mannen om de garven af te leggen en het paard te sturen. Toen ik in de hogere klas zat mocht ik ook het paard besturen. Je maaide van één kant en moest telkens weer terugrijden. Intussen werden de garven met een man of vier, vijf gebonden.
Sommige stukken, vooral achter singels en bos waren vaak ‘gelegerd’ (door elkaar en plat gewaaid), dat maaide men dan met de hand, met een ‘zicht’ en ‘mathaak’.
Het scherp maken van een zicht of een zeis wordt gedaan door middel van ‘haren’, of zoals het hier in de streek wordt genoemd; ‘haan’n’. Hiervoor gebruikte je een ‘haarspit’ een stalen pen met een dwarsstuk en daarbovenop een platte kop (een soort aanbeeld) die je in de grond sloeg. Met de ‘haarhamer’ klopte men de zicht of zeis weer scherp. Tussen het maaien door hield je ze scherp door geregeld te wetten; een langwerpige wetsteen haalde je een aantal keer langs het snijvlak.
Het koffiedrinken was leuke afwisseling. Er werden wat garven op elkaar gestapeld om op te zitten. Je hoorde dan van allerlei verhalen. Vooral wanneer de oude Derkjan Arfman begon te vertellen over de mobilisatie van 1914-1918. Dat was voor ons kinderen erg interessant. Zijn zoon Hendrikjan had nog op de Grebbeberg gevochten in het begin van de Tweede Wereldoorlog. Dat leek voor mij lang geleden, maar het was in feite maar zeven of acht jaar terug.
Om half vier ‘s middags werd er gevesperd (brood eten), zo buiten op het land. Heerlijk! Voor volwassenen was het hard werken. Maar omdat men het gezamenlijk deed en tijdens het werk met elkaar werd gepraat, was het toch wel relaxed werken.
Fragment
Het huishouden: Koken werd zomers voorin de varkensschuur gedaan, op het fornuis, want er was nog geen gas. En als je dan in het woonhuis ging koken, werd het binnen veel te warm. Dat koken in de varkernsschuur was overigens niet zo hygiënisch want het zag er ‘s zomers meestal zwart van de vliegen. Sommigen hadden daarom dan ook een kookhuisje. Later kwam het flessengas met een kookstel dat je gewoon in huis kon gebruiken. Dat was een hele verbetering.
Er was zo buitenaf natuurlijk nog geen leidingwater. Wij hadden een waterput voor het huis, daar was een handpomp op aangesloten, die in de waskamer stond. Dat was al wel een hele verbetering ten opzichte van het ‘putten’ met een emmer. Het water dat we voor de melkkoeien pompten ging door een buis onder de deel door. Het overige vee moesten we met emmers water geven. Het water uit de pomp was ook voor eigen gebruik.
Voor de was werd regenwater gebruikt. Het water van het dak werd opgevangen in een betonnen put waarop een handpomp was aangesloten. Het wassen was een heel karwei. We hadden een soort wasmachine die je met de hand moest draaien. Water werd warm gestookt in de fornuispot (een grote pan van bijna 1 meter doorsnede).
Het afwaswater van de gootsteen liep door een gootje langs het huis naar een bezinkgat met overloop naar de sloot. Daar werd tevens de as van de kachel in gegooid. Het afvalwater bezonk door de as. Één keer per jaar werd dat gat uitgegraven en over het land verspreid.
Fragment
In december werd de laatste winterrogge gezaaid. En dan was het Kerstmis. Voor de feestdagen moest je (als het tenminste nog geen winter was) knollen plukken en een voorraad op de deel opslaan. Zodat je voor een dag of vier genoeg voer had.
Voor Kerstmis moesten alle spullen, zoals gereedschap, karren en wagens, binnen staan. Dat was een gewoonte die vooral mijn moeder erg belangrijk vond. Het is, denk ik, nog een overblijfsel van het Germaanse geloof. Jenne met de Beer (een soort boze geest) die ging over alles heen wat buiten stond.
Er was een spotrijmpje op Jenne met de Beer:
“Jenne met de Beer den kwam van baoven,
meeg in ’t veur dat de vonken staoven.”
Vermoedelijk stamt het af van de Germaanse God Fraho, die ten tijde van de zonnewende over de velden reed op zijn everzwijn en licht uitstraalde en de akkers zegende. Kerstavond werd ook wel deelavondje genoemd. Vroeger verdeelde men in het gezin de walnoten en appels. Eenieder kon dan zijn eigen deel bewaren.
Normaal werd er altijd ‘s middags warm gegeten, maar op kerstavond at men ‘s avonds warm. Om vijf uur was er in de kerk, het kerstfeest van de Zondagsschool. Bij binnenkomst kreeg iedereen een boek met kerstverhalen. In de kerk stond een hele grote denneboom met echte kaarsen.
Op Eerste Kerstdag ging vrijwel iedereen naar de kerk; Tweede Kerstdag was de dag van visites en uitgaan.
“Met Kerstmis wordt de geboorte van Jezus gevierd.
Maar het Midwinterfeest bestaat al veel langer.
Onze Germaanse voorouders vierden het Midwinterfeest of Joelfeest tijdens de zonnewende, omdat de dagen weer langer werden en de zon terugkeerde.”
Fragment
Modernisering: De zestiger jaren brachten grote veranderingen met zich mee, ook op agrarisch gebied. De lonen stegen. En als gevolg daarvan deed de mechanisatie zijn intrede. Om mee te kunnen doen, moest je de melkproductie verhogen. De kleinere boeren namen meer kippen en varkens.
Wij hebben in 1960 een melkmachine aangeschaft en het aantal melkkoeien uitgebreid tot 16 stuks. Langs de standplaats van elke koe was langs het zolder van de hilde een vacuumleiding aangelegd, waar je dan de melkemmer met een rubberenslang op kon aansluiten. De melk die in de melkemmer terecht kwam deed je nu nog in melkbussen.
Het melken ging nu veel sneller, met minder mensen kon je nu meer koeien melken in dezelfde tijd. De melkmachine was vooral ook makkelijk bij het vaarzen melken. Met de hand melken van vaarzen met kleine spenen en ‘neursel’ (zucht: een overmaat aan vocht in de uier) was nogal tijdrovend.
In 1960 hebben we tevens de grote keuken (woonkamer) gemoderniseerd. Platen op de deuren, een nieuwe tegelvloer, de bozem (haard) veranderd. De metselaars, zonen van Goldewijk, waren nogal stropers. Ze hadden hun geweer altijd bij zich en dan gingen ze tussen de middag even de wei in om hazen te schieten. Dat kun je je nu toch niet meer voorstellen. Mariënvelde of Achter Zieuwent, zoals het vroeger heette, stond bekend om zijn stropers. (Boeren die onder de baron woonden lieten het wel om te stropen, want als men betrapt werd dan kon men zomaar van de boerderij afgezet worden.)
Het werkvolk had vroeger de kost erbij, ook het warm eten in de middag. Katholieken deden voor het eten een gebed, Protestanten hier in de buurt niet.
Ik weet nog dat men begin vijftiger jaren zei, dat iedere boer in Amerika een auto had. Je kon toen nog niet vermoeden, dat het enkele decennia later hier ook zo was.
Het gevolg was toenemend verkeer, ook voor agrarische doelen. Er kwamen steeds meer vrachtwagens goederen bezorgen en ophalen. Ook varkens werden nu met een vrachtwagen opgehaald. Maar die konden ‘s winters niet altijd door de zandwegen. Er zijn toen in de jaren zestig heel wat wegen verhard. De kosten werden door de gemeente en de aanwonenden samen gedragen.
In 1963 hebben we twintig grote kaprijpe populieren verkocht voor 3200 gulden en onze eerste trekker aangeschaft, een Güldner Tessin 20 pk. Er hoorden een maaibalk bij, een meststrooier en kunstmeststrooier. Totaal ƒ 20.000,-.
We verkochten één paard en konden weer één koe meer houden. Een trekker werd nooit moe en was altijd beschikbaar. Een paard moest je eerst uit de wei halen en dan aanspannen. Één paard hebben we gehouden voor als het heel nat was op het land. Knollen halen kon beter met een paard en het ondereggen van de rogge ook. Ik vond trouwens werken met een paard leuker dan met de trekker, maar de ontwikkelingen gaan door.
Fragment
Veiligheid: De geschiedenis lijkt een aaneenschakeling van oorlogen en geweld maar de perioden van vrede waren vaak veel langer maar dat wordt niet onthouden. En bij veel van die oorlogen was het ook nog zo dat de gewone burger er niet zoveel van merkte.
De wereld is nog nooit zo veilig geweest als nu, maar de meeste mensen denken daar anders over. Dat komt omdat je alle narigheden van de hele wereld, vele malen in het nieuws hoort. In de Middeleeuwen lag het aantal moorden op 100 per 100.000 inwoners, plus nog de vele terechtstellingen waarbij vaak gruwelijke methoden werden gebruikt. En het gebeurde geregeld dat de dader vooraf nog flink werd gemarteld om eerst nog een bekentenis af te dwingen, ze kwamen zo op en zeer pijnlijke manier aan hun eind. Zelfs als men dacht dat je een heks of een weerwolf was, dan wist je zo goed als zeker dat jou laatste dagen waren geteld. Die terechtstellingen waren meestal openbaar en was een soort volksvermaak met veel toeschouwers. Men kan zich dat nu eigenlijk niet meer voorstellen.
Tegenwoordig is het aantal moorden gedaald tot 2 à 3 per 100.000 inwoners (onder de autochtone Nederlanders is het zelfs 1 per 200.000). Het aantal ter dood veroordeelden is praktisch nul. Een teken dat de mensheid toch langzaam iets beschaafder wordt.
Men kan nog een enorme stap zetten in veiligheid als men de softdrugs legaliseert. Dan worden ze goedkoop en hoeven gebruikers niet meer te stelen en overvallen te plegen. De helft van de gevangenissen kunnen dan gesloten worden. Er komen misschien een paar verslaafden meer, maar de overlast is veel minder. Er eventueel belasting op heffen, net als bij alcohol en tabak. Dan is het ook nog eens goed voor de staatskas.
Zo´n vijftig jaar geleden dacht men dat de wereld overbevolkt zou raken en men alle mensen niet meer zou kunnen voeden. Maar dankzij de uitvinding van de pil voor geboortebeperking neemt de bevolkingsgroei in de westerse, ontwikkelde landen af. Dat zal over enkele decennia ook wel in de minder ontwikkelde landen gebeuren. En door de productieverhoging is er nu minder honger, terwijl de wereldbevolking is toegenomen. (Rond 1950 leed nog 35 procent van de wereldbevolking aan ondervoeding, nu is dat zo’n 13 procent)
Stukje bij beetje wordt de wereld veiliger en welvarender. Al zullen er altijd mensen blijven die tussen de wal en het schip vallen, en soms een terugslag.
Grootschalige oorlogen lijken voorbij, maar er blijven natuurlijk altijd conflicten met andere vormen van geweld bestaan (zoals bijvoorbeeld bomaanslagen en vliegtuigkapingen). In Afrika en het Midden Oosten zijn nog vaak oorlogen tussen stammen en volken. Daar moeten de landen nog uitkristalliseren, zoals men dat vroeger hier in Europa, in de Middeleeuwen ook had.
Fragment
Elke beschaving komt net als een plant tot bloei,
maar verschrompelt en verdwijnt uiteindelijk weer.
×