Samenvatting
Zo’n 25 jaar al schrijft Arnon Grunberg over literatuur, over de effecten die het lezen op hem heeft, over de vraag hoe je de tekst moet beoordelen. Als schrijver én lezer weet hij dat lezen onderhandelen is: in ruil voor de tekst levert de lezer zich, als die tekst goed genoeg is, uit. Maar soms gaat de schrijver bewust of onbewust verder, hij geeft zich bloot of zoals Max Frisch dat noemde, hij verraadt zich: ‘Als je zelf kwellingen creëert in naam van het schrijven, wordt de afgod van de literatuur een monster dat onverzadigbaar mensenoffers blijft eisen.’
In Waarheidsliefde en biefstuk lezen we niet alleen over het vertrouwen van de lezer, de schrijver als bemiddelaar en het taboe in de literatuur, maar ook over ‘de gevaarlijke roman’ en de literatuur als redding en fatale verleider. Over o.a. J.M. Coetzee, Judith Herzberg, Irmgard Keun, Isaak Babel, Marieke Lucas Rijneveld, Guus Kuijer en Arthur Schnitzler. Over de kinderboeken die Grunberg zijn pasgeboren zoon zou aanraden. En over de grootheid van Multatuli, die schrijver en lezer maant nooit te vergeten dat het waarheidsgebod uit ambiguïteit en dubbelzinnigheden bestaat.