Samenvatting
Dit essay is geschreven met de humor en de nuchtere gevoeligheid die Bert Keizer eigen zijn. Hij verzet zich tegen het populaire idee dat 'wij ons brein zijn' en vraagt zich af wanneer en waarom wij vinden dat plant, dier en mens al dan niet een ziel hebben, en of ze die ook kwijt kunnen raken.
We zien graag bezieling, geestelijk leven in de wereld om ons heen. Vroeger waren we zelfs nog gretiger in dit opzicht. Toen dachten we dat zon, maan, sterren, donderwolken, bomen, planten, vulkanen en zelfs ziektes een ziel hadden. Alles om ons heen zat net zo vol bedoelingen als wijzelf. De wereld keek ons aan. De Grieken waren de eersten die zich na een blik op de wereld afvroegen: kijkt-ie nou terug of niet? Tweeduizend jaar later schreef Pascal na een blik op de nachtelijke sterrenhemel: 'De eeuwige stilte van die oneindige ruimte maakt me bang.' Hij kreeg het doodsbenauwd bij de gedachte dat de wereld niet terugkijkt. Het zou immers betekenen dat wij, kosmisch gesproken, alleen zijn, en als er iets is waar deze slimme aap niet tegen kan, dan is het wel alleen zijn.
'Mensen komen met een zekere plechtigheid, als gold het een liturgische aankondiging, met "de ziel" aanzetten. Dit even ver lossende als troostende ding, zo constateren zij, bevindt zich onaantastbaar achter al ons geneuzel over hersenschade, geest, persoonlijkheid en dementie. "Zeker", zegt mijn collega S. dan, "en dáár weer achter parkeer ik mijn Volvo, want daar is ruimte zat."' - Bert Keizer
'Dit prikkelende en relevante boek moet de Socratesbeker 2013 krijgen', Martijn Meijer in Filosofie Magazine
'Een scherpzinnig en vermakelijk essay', Carel Peeters, Vrij Nederland
'Het proza is helder en toegankelijk', S. Roest - Mouissie, NBD Biblion
'Overtuigend', Henk Maas, Medisch Contact