Fragment
Dubbel
Negen maart, 1984. Het was nacht in Delft. Robert werd gewekt door de druk op zijn blaas. Hij keek met toegeknepen ogen naar zijn mechanisch digitale wekker. Veertien over drie. Zijn wazige brein was niet in staat om de link te leggen waar hij die cijfercombinatie van kende. Hij gooide zijn dekbed opzij, stapte uit bed en zwalkte naar de badkamer. Aan de keerzijde van de aarde scheen de zon, getuige de volle maan aan de heldere, nachtelijke hemel. In het zwakke schijnsel dat door het badkamerraampje binnenviel zag hij zijn vage contouren in de spiegel van de toiletkast. Hij meende te zien dat zijn spiegelbeeld een vertraging leek te hebben, alsof zijn lichaam achter hem aanliep.
Na zijn toiletbezoek zocht Robert door de verduisterde ruimte intuïtief een weg terug naar zijn bed. Dankzij wat strooilicht van de maan kon hij onderscheid maken tussen de verschillende meubelstukken. Bij zijn bed aangekomen tastten zijn vingers naar de matras. Plotseling voelde hij iets op een plek waar hij het niet verwachtte. Een steek van paniek schoot door hem heen. Robert bevroor een moment, maar al snel wist hij zich uit die toestand los te rukken en deinsde hij met een vloek achteruit. Hij schuifelde terug naar de deur, zocht de knop van de lichtschakelaar en klikte de lamp aan. Zijn verbijstering haalde hem onmiddellijk uit zijn slaperige toestand. Er lag iemand in zijn bed! Vol ongeloof aanschouwde hij het tafereel. Hij was niet in staat om snel een beslissing te nemen over wat hij moest doen en besloot af te wachten. De situatie leek stabiel. Hij was bij het arrestatieteam gewend met benarde situaties om te gaan, maar dit was wel erg bizar. En vooral onverwacht. Bovendien was hij alleen en ongewapend. Met terugkerend ongeloof zag hij het dekbed langzaam op en neer gaan. De persoon die erin lag ademde zwaar. Hij leek te slapen. Robert zuchtte een keer diep en liep voorzichtig naar de plek waar het hoofd van het lichaam lag. Toen het voorhoofd zichtbaar werd boog hij zich voorover. Naarmate de afstand en de hoek tot het hoofd kleiner werden kreeg hij een steeds duidelijker beeld van wat hij dacht te zien: de man in bed was een exacte kopie van hemzelf! Roberts brein blokkeerde. Snel ging hij rechtop staan. Dit was onmogelijk. In een moment van vertekend tijdsbesef verloor hij zijn gevoel voor realiteit. Hij schoot uit zijn trance. Opnieuw moest hij naar zichzelf kijken. Dat had hij de laatste tijd al vaker geprobeerd, maar nog nooit op deze manier. Wat een onwerkelijke gewaarwording. En zoveel intenser dan al die keren dat hij voor de spiegel had gestaan en nooit echt naar zijn zelf had durven kijken. De persoon in bed zag er vredig uit, gelukzalig bijna. Iets waar hij doorgaans heel wat meer moeite voor moest doen. Terwijl hem deze gedachten passeerden, werd hij zich steeds meer bewust van zichzelf. Zijn verstandelijk denken begon de situatie te accepteren, de afwezigheid van elke vorm van logica ten spijt. Ineens werd Robert overvallen door een hevige vermoeidheid. Vreemd genoeg voelde hij een sterke drang om heel dicht bij zichzelf te zijn.
Zonder erover na te denken ging hij naast zichzelf in bed liggen, zij het met enige aarzeling uit angst zijn evenbeeld te wekken. Hij kroop tegen hem aan en legde zijn hoofd tegen het zijne. Daarna gaf hij zichzelf een kus op de wang, waarna hij voorzichtig een arm om zijn bovenlichaam legde. Dat gaf hem een intens gevoel van geborgenheid, maar vooral ook van zelfacceptatie. Kort daarna begon zijn bewustzijn langzaam te transformeren naar een toestand van onbewust zijn.
×