Samenvatting
Dit proefschrift is een rechtsvergelijkende studie naar mogelijkheden tot verbetering van het pandrecht. Direct na de invoering van het vuistloze en stille pandrecht in 1992 (art. 3:237/239 BW) moest de Hoge Raad beginnen het pandrecht om te vormen tot een werkbare rechtsfiguur. Een onafgebroken reeks standaardarresten is tot op de dag van vandaag onvoldoende gebleken om alle problemen op te lossen. De roep om een herziening klinkt dan ook steeds luider. Dit boek behandelt achtereenvolgens de onderwerpen publiciteit, de pandakte, uitleg van de pandakte, het bepaaldheidsvereiste bij verpanding, de onmogelijkheid van verpanding van absoluut toekomstige vorderingen als middel om een evenwicht tussen schuldeisers te bewerkstelligen, de executiebevoegdheid van de pandnemer en de executieopbrengst. Voortbouwend op de uitkomsten van het onderzoek naar deze onderwerpen worden voorstellen gedaan waarmee problemen van het huidige pandrecht geheel of gedeeltelijk kunnen worden weggenomen. Deze voorstellen zien op de invoering van een facultatief registerpandrecht, een vormvrije overeenkomst als vestigingsvereiste, een substitutiepandrecht op de executieopbrengst en op een herstel van het evenwicht tussen schuldeisers.