Fragment
Een engel
Ik heb een mens ontmoet,
een heel bijzondere vrouw,
ze heette Bettie.
Ze wilde engel zijn
in een ludiek kerstspel,
maar ze was al een engel
en ze wist het niet.
Als een engel
bezocht ze mensen,
die het moeilijk hadden.
Ze steunde hen
en toverde weer een lach
op hun gezicht.
Als een engel
was ze meer dan
een goede moeder,
ze was gezellig,
lief en positief.
Als een engel
liet ze anderen zingen,
ze vergaten hun verdriet
en konden weer genieten.
Als een engel
voelde ze een kind
feilloos aan,
ze gaf nabijheid
en liefde.
Als een engel
kleurde zij het leven
van haar man,
haar wederhelft.
Ze gaf volkomen liefde,
zoveel en zo intens.
Als een engel
kwam ze op onze weg,
wij mochten haar kennen,
zij maakte ons blij
en toen vloog ze weg.
Het kleine wonder
Het was in het jaar 2000 en in de hemel waren verschillende kinderen, die vroegen wanneer zij geboren mochten worden en elke dag werden kinderen naar de aarde gestuurd, behalve dat ene meisje. Zij moest nog even wachten tot ook zij mocht gaan met een speciale bestemming.
Begin april mocht zij gaan. Haar moeder was een vrouw in Suriname, die veel verdriet had en zou krijgen en die het nodig had getroost te worden, maar daar wist het kleine wezentje niets van. Haar moeder had al vijf kinderen en zij zou de zesde zijn. Ze groeide in de buik en vond het daar best fijn. Haar moeder was arm en soms verdrietig, want haar eerste man, de vader van haar oudste twee zoons en haar dochtertje was overleden. Nu woonde zij met zijn neef, die haar wat hielp en troostte en die de vader was van haar jongste zoon. Het kindje in de buik groeide, maar de moeder was soms blij soms niet. Haar vader was op zoek naar werk.
De buurt waar zij woonden was een arme wijk, er woonden veel mensen die werkeloos waren en mensen met grote problemen. De kinderen van sommige buurtgenoten waren aan de alcohol of aan de drugs verslaafd geraakt. Het was een buurt met weinig vrolijkheid.
Negen maanden lang groeide het kindje in de buik. Toen werd het 25 december. De meeste mensen in de wijk deden niet aan kerst. Velen waren geen christen, maar van een ander geloof en zij die wel christelijk waren, hadden geen geld om kerstversierselen te kopen. Maar die dag veranderde alles!
De moeder liep op straat en eigenlijk verwachtte zij haar kindje nog niet, maar opeens werd het kind zomaar op het zand geboren. Ze kwam als een geschenk uit de hemel en er gebeurde een wonder in de straat. De mensen zagen het kind en alles werd anders. Hoewel de mensen in die straat niet van plan waren kerst te vieren, ontstond er door haar geboorte een groot feest.
Dat ene kleine meisje raakte alle harten aan. De één bakte een koek, de ander maakte rijst en weer een ander maakte toespijs. Iemand had nog wat limonade in de kast en ga zo maar door. Haar oudste broer die zijn vader nog steeds miste nam haar trots in zijn armen en hij glimlachte tegen haar en de andere kinderen kwamen er blij om heen staan. En iedereen uit de buurt kwam kijken en raakte ontroerd. Zoals Jezus in zijn kleinheid sprak tot de harten van de herders, zo bracht dit kleine meisje hoop aan jong en oud. Dit kind geboren te midden van ellende bracht aan de hele buurt geluk, een kind met een opdracht om te midden van verdriet en pijn liefde te brengen. Het werd een feest om nooit te vergeten!
Wonderkind
Een kindje in doeken
bracht vrede en recht,
als wij naar hem zoeken
komt alles terecht.
In duistere tijden
heeft hij hoop gebracht,
hij geeft troost bij lijden,
hij schenkt liefdeskracht.
Wat wij van hem kregen,
dat delen wij uit
verspreidend zijn zegen
naar west, oost en zuid.
We zijn niet zo machtig,
maar willen aan ’t werk,
het kind maakt ons krachtig,
zijn Geest maakt ons sterk.
Straal
Lieve mens, wil toch stralen
met jouw kleine wondere licht,
wil over God en het goede verhalen,
geef aan de sombere weer wat zicht.
Met jouw licht kun jij velen verlichten,
onderschat niet wat je kunt,
Jij kunt kleine wond’ren verrichten.
Ook aan de ander is liefde gegund.
Straal met je hart, straal met je wezen,
heb mensen lief, heel en verbind,
deel wat je veel hebt zonder vrezen,
help en wees elkeen goedgezind.
Als je het niet verwacht
Stemmenspel (6 st)
Spel met 6 stemmen. Stem 1 is een meisjesstem, stem 2 van een man, stem 3 van een vrouw, stem 4 van een man, stem 5 van een jonge man en stem 6 van een vrouw.
Stem 1: Marja de Haas zit boven op haar kamer. verdrietig kijkt ze in het rond. Zo had zij zich kerst niet voorgesteld. Beneden zijn haar vader, moeder en drie broers gezellig bij elkaar, maar zij is voor straf naar boven gestuurd, omdat zij ongehoorzaam is geweest. Ze pakt een boek, maar al is het een kerstverhaal, het echte kerstgevoel wil niet komen.
Stem 2: Ze wonen nog niet zo lang in Nederland. Het zijn vluchtelingen uit een ver land, een andere wereld. Ze hebben asiel aangevraagd, maar ze weten nog niet, of ze het zullen krijgen. Alles is onzeker in hun bestaan. De enige zekerheid, die ze hebben is, dat zij leven, dat ze niet omge-komen zijn in die verschrikkelijke oorlog. Hun meeste familieleden zijn wel dood en die één of twee die nog leefden, toen ze weggingen, hoe het daarmee gaat.. Daaraan durven zij haast niet te denken. Nu schijnt het feest te zijn hier in Nederland, maar waarom het feest is, begrijpen zij niet. De mensen, die ze het vroegen, hebben het gehad over een boom, kaarsen en lekker eten. Maar er moet meer zijn, ze hebben intens blijde gezichten gezien. Ze begrijpen het niet.
Stem 1: Marja leest iets over mensen, die op weg gaan om het Christuskind te zoeken. Opeens neemt ze een besluit. Ze sluit het boek, staat op en opent heel voorzichtig haar kamerdeur. Ze sluipt de trap af, grist haar mantel van de kapstok en gaat heel zachtjes door de keukendeur naar buiten. De sneeuw dempt het geluid van haar voetstappen. Niemand merkt, dat zij buiten is. Ze doet al lopend haar jas aan en loopt in de richting van de binnenstad.
Stem 3: “Ga je mee wandelen?”
Stem 2: Zegt de vrouw, natuurlijk niet in het Nederlands, wat ze nog maar gebrekkig kent, maar in haar vertrouwde moedertaal.
Stem 3: “Ik kan niet slapen, het kind in mijn buik schopt te veel”.
Stem 2: De man stemt in. Hij is blij met elk uitstel om naar bed te gaan, bang als hij is voor de dromen, die elke nacht weer komen: dromen over geweld, bloed en dood. Hij helpt zijn vrouw in haar jas, die bijna niet meer om haar buik sluit. Vervolgens trekt hij zijn warme jack aan. “Laten we gaan”, zegt hij.
Stem 4: De dominee komt uit de kerk. De dienst is afgelopen, maar het ware kerstgevoel wil niet komen. Hij weet nog goed, hoe trots hij is geweest, toen hij beroepen werd naar de grote stad na twintig jaren op het platteland. Twee jaar geleden was dat. Als een vooruitgang had hij dat gezien, maar vanavond…
Stem 4: Met weemoed denkt hij terug aan de vijf kleine dorpjes, waarvan hij vroeger voorganger was: hoe druk had hij het vorige jaren rond kerst: diensten in alle vijf kerken, dan nog twee bejaardenhuisdiensten, een ziekenhuisdienst, een kerstfeest op een school en drie zondags-schoolkerstfeesten. Dat was nog eens kerst! En nu... Zijn collega’s hadden gezegd, dat hij bofte, omdat hij met kerst vrij was, maar hij wilde helemaal niet vrij zijn. Och, als hij maar aan iemand het kerstverhaal mocht vertellen... De kerstnacht lijkt zo nutteloos. De dominee loopt niet naar huis, hij zoekt zijn weg door de vannacht zo lege winkelstraat. Aan de hemel blinken vele sterren, maar hij ziet ze niet.
Lied:
Doe wijd je ogen open
en zie toch wat je krijgt.
Durf het weer aan te hopen,
het is nooit God die zwijgt.
Stem 2: De asielzoekers lopen stil door de verlaten straat.
Stem 3: Zij kijkt verlangend naar binnen in de huizen in de hoop een glimp te zien van dit wonderlijke feest. Ze begrijpt het niet en ze voelt zich een beetje buitengesloten.
Stem 2: Hij kijkt naar boven naar de sterren en hij verwondert zich erover, dat de maan hier rechtop staat. Bij hun thuis lijkt de maan meer op een boot.
Stem 3: Het vriest. De vrouw probeert haar jas beter over de buik te trekken. Het lukt niet. “Zullen we teruggaan?” zegt ze.
Stem 2: “Nog even verder, dan kan ik straks beter slapen. Of ben je moe?”
Stem 3: “Nee, moe ben ik niet. Ik heb het wel een beetje koud.”
Stem 2: Hij slaat zijn arm verwarmend om haar heen.
Stem 1: Marja loopt door de verlichte stad, die door de sneeuw nog mooier lijkt, net alsof God zelf voor het feest van zijn zoon de wereld heeft willen versieren. Ze verbaast zich erover, dat ze niet bang is hier vannacht. Is het, omdat kerstfeest belooft, dat God met je is? Ze kijkt naar de hemel en verwondert zich erover, dat één ster helderder schittert dan alle andere, net als de allereerste kerstnacht, toen Jezus echt geboren werd.
Stem 5: Eddie loopt door de straat, hij is een drugsverslaafde. Dat het kerst is, weet hij niet. Hij weet alleen, dat hij van dat spul moet hebben. Geld heeft hij niet meer. Hij loopt door de straten op zoek naar iets om te stelen om te verkopen voor coke. Waarom slapen de mensen vanavond niet? Waarom brandt in elk huis licht? Weet je wat, hij zal naar de binnenstad gaan, daar wonen niet zoveel mensen, daar zijn alleen winkels. Hij zal een ruit inslaan en iets uit een etalage pakken. Hij kijkt rond op zoek naar een stok.
Stem 1: Het begint te sneeuwen. Marja kijkt naar de neerdwarrelende vlokken, die haar jas versie-ren, als gaat zij naar een feest.
Stem 4: De dominee denkt na over de preek van zijn collega en hij bedenkt, hoe hij zelf de dienst geleid zou hebben, als hij de beurt had gehad, en welke liederen hij gekozen zou hebben. Hij zou het anders gedaan hebben. Niet dat zijn collega het niet goed deed, die was jonger en daardoor iets moderner, maar als hij de dienst had mogen doen, dan wist hij wel, wat hij gezegd zou hebben, geen zoetsappig verhaal over de stal. Hier in de stad met zoveel cri-minaliteit en verslavingen moet je de kerst-boodschap anders brengen. Hij loopt en denkt na over de bevrijdende boodschap, die hij had willen brengen. Van de pracht van de sneeuw ziet hij niets.
Stem 2: De buitenlanders lopen door de verlaten winkelstraat, de sneeuw dwarrelt om hen heen. Opeens glijdt de vrouw uit, haar man kan haar nog maar net behoeden voor het vallen.
Stem 3: “Laten we teruggaan, ik ben toch wel moe”.
Stem 2: De man kijkt haar bezorgd aan: “Het was verkeerd van me om je zo ver te laten lopen”.
Stem 3: “Het geeft niet, maar ik wil nu wel terug naar huis. Ik ben moe en koud en ik heb ook pijn.”
Stem 2: “Komt dat, omdat je zojuist bijna gevallen bent?”
Stem 3: “Dat weet ik niet. Maar kunnen we nu naar huis?”
Stem 5: Eddie loopt door de winkelstraat. Hij vraagt zich af welke ruit hij zal inslaan. De meeste winkels hebben dievenijzer, daar kan hij niets stelen, maar bij die winkel, die mobieltjes verkoopt, of bij die boekhandel, heeft hij een kans. Alleen, een boek is moeilijk te verkopen, dus.. Opeens ziet hij die mensen. Even wachten tot ze voorbij zijn. Zij hoeven niet te zien, wat hij gaat doen.
Stem 3: “Ik heb pijn”.
Stem 2: “Als het kind maar niet nu geboren wordt!”
Stem 5: Waarom lopen die mensen zo langzaam? Hé, ze stoppen. Toch nog maar even wachten.
Stem 1: Marja komt de hoek om nabij de boekhandel. Het sneeuwt nog steeds.
Stem 4: De dominee heeft een blokje omgelopen en loopt weer in de richting van de kerk, waar zijn auto vlakbij staat.
Stem 3: “Ik heb zo’n pijn! Ik ben bang. Ik geloof niet, dat ik nog helemaal naar huis kan lopen”.
Stem 2: “Houd nog even vol!”
Stem 3: “Kan niet. Zo’n pijn, het kind gaat komen!”
Stem 2: “Nee, dat kan niet! Niet hier! Hé jonge man, hier komen, snel!”
Stem 5: “Wat is er?”
Het vervolg van dit spel kunt u lezen in het boek.
×