Samenvatting
Het is het kernpunt van ons bestaan: de vraag naar de zin van het leven, ze houdt ons niet alleen bezig in de individuele levensloop, ze bepaalt ook het leven in het sociale organisme. Ook de vraag van de beroepskeuze hangt daarmee samen en daarna vaak de dramatisch opduikende vraag in het beroepsleven naar de zin van het werken (symptoom burn-out). Was het juist om te kiezen voor een ‘verdienstelijke’ baan en niet te luisteren naar de (misschien zachte) stem van een roeping? Waar komt eigenlijk een ‘roeping’ vandaan? Waarvandaan komen ‘aangeboren’ talenten en vermogens: gevolg van een genenloterij of een voorgeboortelijk levensplan? Heeft ieder mens een individuele levenstaak? De berichten van mensen die een bijna-doodervaring hadden, over een terugblik op het leven en een licht- of Christusverschijning, zijn als antwoorden te zien op zulke vragen. In het licht van de onherroepelijke dood krijgt de stervende ‘normaal gesproken’ geen tweede kans. In zo’n situatie zoekt men een troostend antwoord bij de religies. Meestal klinkt het dan: ‘eeuwig leven’ in de hemel of in de hel. Het verlossende antwoord is alleen te vinden in de ontwikkelingsgedachte, in het inzicht in reïncarnatie als voorwaarde om het eigen karma te begrijpen. Er ontstaat een bewustzijn voor de onsterfelijkheid van de zielenkern: vóór de geboorte en ná de dood. Na de dood begint meteen de verwerking van het afgelopen leven (terugblik, spijt, voornemens). En vóór de geboorte vindt de voorbereiding plaats van het levensplan met hulp van degene die Rudolf Steiner de ‘Heer van het karma’ heeft genoemd.