Samenvatting
Levie de Lange groeit op in een joodse sloppenwijk dicht bij het Waterlooplein. Hij trouwt jong, en zijn huwelijk brengt maar liefst vijftien kinderen voort, die in een straatarm maar warm gezin opgroeien. Vol liefde beschrijft De Lange hoe het leven voor een ongeschoolde arbeider in het Amsterdam van de crisisjaren eruitziet: de solidariteit tussen de buurtbewoners, het sjouwerswerk, de sinaasappelkistjes die als wiegjes voor de kinderen dienen, de jiddische volksgein, de inventiviteit waarmee hij bittere armoede en honger het hoofd biedt. In oktober 1942 wordt de familie afgevoerd naar Westerbork, en vervolgens naar Auschwitz, waar De Lange van zijn gezin gescheiden wordt. Hij overleeft, als door een wonder, zowel de harde dwangarbeid in de kolenmijnen van het kamp als de dodenmarsen. Telkens als alle hoop verdwenen lijkt, herhaalt hij als een mantra de vijftien namen van zijn kinderen, en hoopt dat tenminste een van hen de gruwelen zal overleven.