Samenvatting
Jan van der Vegt (1935) publiceerde vier biografieën: van Hans Andreus, A. Roland Holst, Hendrik de Vries en Jan G. Elburg. Hij werkte daar ruim dertig jaar aan. Over wat hij meemaakte met en rondom dit vierspan van dichters, hun vrienden, geliefden en verwanten, schreef hij dit boek. De auteur vertelt over zijn motieven, zijn kennismaking met werk en persoon van zijn vier biografelingen (een nieuw woord dat in dit boek wordt geïntroduceerd). Zij zijn een rol gaan spelen in het leven van de biograaf, die op zijn beurt dode dichters weer tot leven heeft gewekt. Omgang met bronnen en getuigen vereist tact en geduld, daar worden in dit autobiografische boek frappante voorbeelden van gegeven. Onderwerpen als het biografengeluk, hulpvaardigheid en bedrog, taboes, verrassende vondsten of versperringen op het pad van de biograaf worden op een bijna avontuurlijke manier behandeld. Kritische en soms relativerende notities over het genre van de Nederlandse schrijversbiografie blijven niet uit. Is er sprake van een biografische traditie? Hoe onbevangen of humeurig worden biografieën door critici ontvangen? In hoeverre kan de biograaf zijn onderwerp verklaren? En hoe ver gaat hij in het zich identificeren met zijn hoofdfiguur. Het boek gunt de liefhebber van levensverhalen een kijkje in de keuken van de biograaf. Het zal de lezer verbazen. (Wim Hazeu)