Samenvatting
Hoewel Van der Aa (Emmeloord, 1948) in deze nieuwe gedichten, zeker in de laatste cyclus, nog persoonlijker is geworden, zijn ze goed te kenschetsen met enkele citaten over zijn vorige bundel 'Als het eenmaal ochtend is': "Centraal in deze bundel staat een constaterende, ietwat droge toon. De gedichten lijken op aantekeningen, op verslagen van gebeurtenissen die Van der Aa sterk hebben aangesproken. Tussen het moment van ontroering en definitief omzetten in poezie moet een lange weg zijn geweest, al heeft zij er alle schijn van heet van de naald te zijn neergeschreven. ⠦⠦ Van der Aa is een meester in het dichten over het niets en wel zodanig dat hij er iets van maakt. Daarmee komt hij in het gebied van de 'volle leegte' en treedt hij in een voortbestaan, een bestaan in de voorstelling door de taal. Dat is dichten, dus maken en scheppen in optima forma! ⠦⠦ Wat in zijn nieuwe bundel verder imponeert, is de rol van de mens in de schepping. De dichter verheft zich niet tot het middelpunt van het universum, maar loopt er tastend in rond, vol vragen over talloze raadselen." (Rob Molin)