Halil had een groot deel van de nacht wakker gelegen in de politiecel. Hij lag op een harde bank en had het koud. Er waren geen dekens en hij droeg al vier dagen dezelfde kleding. Alle spieren in zijn lichaam deden pijn en op zijn armen en benen waren bloeduitstortingen van de slagen en schoppen die hij had gekregen van zijn ondervragers. De politiecommandant had hem verschillende keren verhoord.
Eerst had hij gedacht dat hij was aangehouden voor het verspreiden van pamfletten voor zijn partij, maar al gauw bleek dat ze hem verdachten van wapenbezit.
‘Jij hebt een wapen thuis,’ had de commandant steeds maar weer herhaald. ‘Waar heb je dat verstopt?’
‘Wat moet ik met een wapen?’ had hij gevraagd.
Als antwoord had de politieman die ook bij de ondervraging was geweest hem een schop tegen zijn bovenbeen gegeven. De eerste schoppen hadden verschrikkelijk veel pijn gedaan. Daarna was hij min of meer aan de klappen en schoppen gewend geraakt. Halil was ongerust over zijn familie thuis. Zouden ze huiszoeking hebben gedaan? Wat hadden ze gedaan om Nurije of moeder Sofia aan het praten te krijgen? Het was nog donker toen de deur van zijn cel werd opengemaakt. Een norse bewaker sommeerde hem om mee te gaan. Halil stond op van zijn brits en de bewaker duwde hem de cellengang in. Hij voelde een harde stomp in zijn rug toen hij niet snel genoeg liep naar de zin van de bewaker. Een deur ging open en hij werd een kamer ingeduwd. Er stond een stoel midden in de kamer, voor een groot eikenhouten bureau.
‘Zitten,’ snauwde de bewaker.
De man bleef achter Halil staan en zei verder niets meer. De stilte duurde minstens een half uur, maar Hij durfde niets te vragen of te zeggen. Zware voetstappen op de gang meldden de komst van een man. De deur werd geopend. Halil durfde niet om te kijken en zag pas dat er een forse man, in uniform van het Servische leger, binnen was gekomen toen de man bij het bureau was. De man ging op een rand van het bureau zitten. Een grote snor sierde zijn bovenlip en de man wist niet goed raad met zijn grote handen. Zijn donkerbruine diepliggende ogen keken Halil zo doordringend aan, dat die zijn ogen afwendde. Er volgde een onwerkelijke stilte.
‘Zo,’ zei de man na een lange tijd. ‘Jij beweert dat je geen wapen bezit. Toevallig zijn er getuigen die hebben gezien dat je een wapen kreeg van een politieman. Ik wil nu weten wie die politieman was.’
Halil begreep er niets van. Ze moeten een ander voor hebben, dacht hij. Hoe kon hij bewijzen dat hij nergens van wist. Een harde klap tegen zijn achterhoofd deed hem duizelen.
‘Geef antwoord als er iets wordt gevraagd,’ brulde de bewaker die nog steeds achter hem stond.
Halil schudde zijn hoofd om de sterretjes die hij voor zijn ogen zag kwijt te raken.
‘Ik begrijp nog steeds niet waar u het over heeft,’ stotterde hij.
Onmiddellijk kreeg hij weer een dreun tegen zijn hoofd.
‘U hebt de verkeerde voor,’ probeerde hij nog.
Een trap met een laars tegen zijn rechterheup deed hem van zijn stoel vallen. Nog voor hij de grond raakte voelde hij opnieuw een trap. Nu in zijn zij.
‘Misschien herinner je nu iets?’ vroeg de soldaat op het bureau.
Wat kon hij doen? Wat hij ook zei, het hielp niet. Hij zou dit verhoor waarschijnlijk niet overleven. Hij voelde hoe hij werd beetgepakt en op de stoel werd gehesen. Een harde klap tegen zijn kaak leek hem te verdoven. Even was er een heerlijk niets, maar daarna kwam de pijn. Hij proefde bloed op zijn lip.
‘Begint het al te dagen?’ wilde de soldaat weten.
Halil kon alleen maar zijn hoofd schudden. Dat leverde hem opnieuw een harde klap op zijn oog op. Hij werd misselijk en daarna was het donker. Hij schrok wakker van een plens ijskoud water. Hij opende zijn ogen en zag zijn belager met een lege emmer naast hem staan. Alles in zijn lichaam deed pijn. Wat moest hij doen? Als hij zei dat hij een wapen had zouden ze zijn hele huis overhoop halen. Wat als ze geen wapen vonden? Hij voelde een harde por in zijn zij.
‘Ik laat je nu gaan,’ zei de commandant. ‘Het geld dat je bij je hebt blijft hier. Zie dat maar als tegemoetkoming voor de kosten die we voor jou hebben gemaakt.’
De man stond op van zijn bureau en hij verliet de kamer. De bewaker pakte hem bij zijn arm. Gewillig liep hij met de man mee. Hij bracht hem weer naar zijn cel.
‘De commandant zei dat ik naar huis mag,’ zei Halil.
‘Dat bepaal ik wel,’ zei de man terwijl hij Halil een stevige zet in de rug gaf. Halil struikelde en viel voorover op de stenen vloer.
De deur werd gesloten. Heel even was Halil beduusd. Voorzichtig stond hij op en hij liet zich op de brits zakken. Hij voelde zich vies. Hij had een bloedneus en zijn hele lichaam deed pijn. Hij dacht dat hij een rib had gekneusd. Als hij diep ademde of hoestte, voelde hij een stekende pijn op zijn borst. Hij had ook nog niets te eten of te drinken gekregen. Hij ging op zijn brits liggen en hoopte dat hij kon slapen om de wachttijd te korten. Na een lange tijd ging het luik in de celdeur open en er werd een plastic bord met twee sneden brood en een plastic beker thee naar binnen geschoven. Met moeite kwam Halil overeind. Met trillende benen wist hij bij het eten te komen. Het brood was oud, maar het smaakte alsof het uit een gerenommeerd restaurant kwam. De thee was koud en er zat geen suiker in. Na het eten duurde het uren voor de celdeur opnieuw werd geopend. Een andere bewaker wenkte hem om mee te komen.
‘Waar gaan we heen?’ wilde Halil weten toen ze door twee klapdeuren liepen.
De man antwoordde niet maar hij liep naar een kast en hij haalde er een handdoek uit.
‘Ga je douchen,’ zei de man en hij reikte Halil de handdoek aan.
Halil keek om zich heen. Achter in de kamer was een deur. Hij liep er heen en ontdekte achter de deur een ruimte met enkele douches. Hij wilde de deur sluiten, maar de bewaker kwam in de deuropening staan. Er bleef Halil niets anders over dan zich uit te kleden en onder toezicht van de bewaker te douchen. Zijn lichaam zat onder de blauwe plekken en een wond op zijn heup schrijnde verschrikkelijk toen hij onder de douchestraal stond. Na het douchen moest hij zich voorzichtig afbettenom zo min mogelijk pijn te voelen.
‘Is er schoon ondergoed?’ vroeg hij aan de bewaker.
‘Het is hier geen hotel,’ antwoordde de man.
Met tegenzin trok Halil zijn vuile goed weer aan. De bewaker nam hem mee door een gang waar het heerlijk naar eten rook. Halil voelde zijn maag ineenkrimpen. Zou hij nog wat te eten krijgen? Ze liepen tot het einde van de gang en de etensgeur vervaagde. Ze kwamen in een grote hal. Achter een hoge balie zat een politieman.
De agent gaf Halil een pen en hij schoof een formulier naar hem toe.
‘Tekenen,’ zei hij.
Halil begon het formulier te lezen. Dat duurde de agent te lang.
‘Opschieten, ik heb nog meer te doen,’ zei hij kortaf.
Halil las nog snel dat er in het formulier stond dat hij alle goederen in goede staat had ontvangen. Hij tekende om zo snel mogelijk weg te kunnen. Zijn portemonnee en zijn zakmes werden over de balie geschoven. Hij pakte zijn eigendommen op en stak ze in zijn zak.
‘We houden je in de gaten,’ zei de agent voor Halil naar buiten ging.
×