Samenvatting
In deze panoramische bundel gaat Anneke Brassinga op zoek naar een nieuwe onschuld in het spraakwatervallige, de bronnen van het paradijs. Ze dwaalt door de ‘tuin der lusten nou nee’ – want zijn we daarin geen gevangenen, tot de dood erop volgt? Met collega-dichter Piet Gerbrandy wisselt ze lyrisch van gedachten over de benauwenissen en verlokkingen van het menselijk bestaan; ze verklaart haar liefde aan Berlijn (‘spuuglelijkste stad’), en aan het Zich bezingende Het (‘Dit is een handreiking, geen richtlijn, rondgefietst / door wie eens, fermgeworteld, Bochtige Smele was’). En in onvindbare tuinen achter de Schaarse Bergen, het decor van haar jeugd, komt zowaar het verloren geluk aan het licht.