Samenvatting
Veertien dagen op een ijsschots
Vroeger heette het IJsselmeer de Zuiderzee. Dat was omdat het een echte zee was. De Afsluitdijk was er nog niet. Rondom de Zuiderzee waren dorpen en steden waar vissers woonden die van hun voortbestaan afhankelijk waren van de zee. Zij visten op bot, spiering, haring en op andere vissoorten. In de winter vroor de Zuiderzee vaak helemaal dicht. Dan kon je over het ijs lopen. Dat doen vader Bording en zijn twee zoons Klaas en Jaap ook als ze honger hebben en niet kunnen vissen. Ze slaan gaten (bijten) in het ijs om zo alsnog vis te kunnen vangen. Maar dan gaat er iets vreselijk mis. Het begint opeens te dooien en het ijs in de Zuiderzee breekt op in ijsschotsen. Op één van die ijsschotsen zitten vader Bording en Klaas en Jaap. De ijsschots drijft langzaam de zee op. Wat moeten ze doen? Kunnen ze iets doen? En zullen ze ooit nog voet aan land zetten?