Samenvatting
Over het boek: Vaak wordt gezegd dat de kindertaal een taal apart is, een soort geheimtaal voor ingewijden, een taal voor moeder en kind. Geheel ten onrechte: ondanks alle verhaspelingen, moeilijkheden met klanken, woordvormen en zinsbouw, is het jonge kind bezig niet alleen de taal van zijn ouders na te bootsen, maar ook zich te manifesteren en te ontwikkelen als zelfstandig denkend wezen, als mens. In en door de taal komt het kind tot denken en dit denken heeft zijn eigen logica, gebrekkig soms en afwijkend van wat de ouderen als logisch hebben geleerd te aanvaarden. Geen periode in het mensenleven is daarom zo belangrijk als de vier jaar waarin het kind leert spreken. Bij het schrijven van dit boek is alle geleerddoenerij achterwege gebleven, zodat het veeleer een interessant gesprek is geworden tussen de schrijver zelf vader en grootvader en de lezers ouders en opvoeders over het wonder van de taal en hoe hun kinderen deze taal ervaren en trachten te leren.
Over de auteur: J. A. Meijers (geb. Groningen 1897) studeerde wijsbegeerte en Franse letteren en is vele jaren in het onderwijs werkzaam geweest, o.a. aan het Haagsch Lyceum. Hij publiceerde veel over taal en letterkunde, zowel in periodieken, (o.a. in De Groene Amsterdammer) als in boekvorm. In de Prismareeks verschenen nog van hem Dagelijks leven in spreekwoorden (P 742) en Het woord (P 947).