Samenvatting
Het blijft een van de grote verdiensten van Busken Huet, dat hij de Middeleeuwen als niet weg te denken deel van onze beschavingsgeschiedenis heeft ontdekt en beschreven. Zo zeer zelfs dat zijn als inleiding tot het eigenlijk onderwerp (de 17e eeuw) geschreven studies over 13e, 14e, 15e en 16e eeuw vrijwel dezelfde omvang hebben als die over de Gouden Eeuw zelf. Zijn behandeling van de Middeleeuwen is uitermate origineel: in elke eeuw kiest hij een of meer vaste punten van waaruit hij met virtuositeit de lijnen trekt naar verleden en toekomst. Zo geeft de figuur van Olivier van Keulen, de Kruisvaartprediker uit de 13 e eeuw, hem gelegenheid te spreken over de oudste christelijke prediking, het christelijk levensgevoel in de 13e eeuw, de geschiedschrijving van de kruistochten. In de 14e eeuw kiest Huet graaf Jan van Blois als middelpunt voor zijn beschrijving van de nadagen der feodaliteit. Thomas a Kempis en de 'Imitatie,' geven gelegenheid tot uitweiding over het leven van wetenschap en vroomheid in de Middeleeuwen. Met Erasmus komt Huet in zijn element, deze figuur ligt hem, en het hoofdstuk aan hem gewijd, behoort tot het beste van het boek. Humanisme en opkomend protestantisme vormen de achtergrond van deze studie. Lucas van Leiden, de grote Noord Nederlandse schilder opent het vergezicht op de beeldende kunsten: architectuur, miniaturen, glas, schilderkunst. Een slothoofdstuk is gewijd aan de middeleeuwse letterkunde. Wat Huet hier met een betrekkelijk simpel procédé zichtbaar gemaakt en in onderling verband gebracht heeft, is een panorama der Nederlandse Middeleeuwen dat tot dan toe ongekend was.