Fragment
Op zondagochtend 1 februari 1953 maakte Sjef me wakker. Hij
zei: ‘Heel de polder staat onder water.’ Ik ging mijn bed uit om te
kijken. Vanaf de bovenverdieping van ons huis keken we over de
dijk. En inderdaad, erachter was alles vol water gelopen.
Ik heb niets gemerkt ’s nachts. Het waaide wel, maar dat vond
ik niets bijzonders. We sliepen in een bedstede en door de gesloten
deurtjes drongen de geluiden van buiten minder door. We hadden
veel geluk dat de dijk het gehouden heeft. Anders was ons huis
weggevaagd.
Ik heb me aangekleed en ben meteen naar mijn ouderlijk huis
gegaan. Daar hoopte ik mijn broers en zussen aan te treffen, want
ik wist niet hoe het met hen was. De weg door de Kladde was
onbegaanbaar geworden. Ik moest door het weiland achter ons
huis om er te komen. Wij woonden achteraan in de Kladde en mijn
vader voorin. Het was een heel eind en ik was ruim vier maanden
zwanger.
×