Fragment
Als ik op Liesbeth af loop zie ik een oud vrouwtje met een prachtig doorleefd gezicht, maar als ik in haar ogen kijk zie ik een lege blik. Haar ogen staan troebel en kijken nergens naar. Saskia heeft ervoor gezorgd dat ze netjes gekleed gaat, want zelf kan ze dat niet meer. Ze draagt een zwarte rok, grijze blouse en zwart vest. Aan haar voeten heeft ze platte grijze schoenen. Ondanks de warmte buiten draagt ze dikke panty’s en heeft ze een sjaaltje om haar nek. Ik heb de nijging om op haar af te lopen, mijn armen om haar heen te slaan en haar te troosten. Saskia ziet ons aankomen en staat op. Ik geef haar drie zoenen en zeg ‘het was een mooie crematie, ik ben trots op je.’
‘Dank je wel’ zegt Saskia.
Als ik voor Liesbeth sta, buk ik en kijk in haar ogen. Saskia gaat weer zitten en zegt ‘dit is Leonie, zij woont sinds kort in Wouw en we zijn vriendinnen geworden.’ Ze vertelt niet dat wij in haar oude huis wonen, ik denk omdat ze bang is emoties op te roepen.
De lege blik in haar ogen verandert heel even in een nieuwsgierige blik en met krakende stem zegt ze ‘jij bent een heel lief meisje.’ Ze pakt mijn hand en drukt er een kus op. Dan kijkt ze naar de rode wijnvlek op mijn hand en prevelt ‘mijn lieve Sarah.’
Ik sta aan de grond genageld en weet niet wat ik moet zeggen. Saskia fluistert ‘ze is in de war, neem haar maar niet serieus.’
‘Mijn Sarah is verdwenen’ roept ze nu ineens hard door de koffiekamer. ‘En waar is Marlies, ze zou op haar zusje passen.’ Ze begint haar naam te roepen en iedereen kijkt verschikt om.
×