Fragment
Het was een speciale bevalling, ze miste Casper, maar ze was blij met Sven; ze hield van hem om wie hij was en wat hij deed, maar vooral waarom hij het deed. Hij houdt van mensen en daarom houden mensen van hem.
Toen Charlotte eenmaal op haar buik lag en hij de navelstreng doorknipte voelde ze zich een drie-eenheid, maar ze voelde ook dat Casper in de kamer aanwezig was en ze wist dat hij het zo goed vond. Toen ze even later op haar kamer lag hoorde ze Sven zachtjes binnengekomen en hij ging naast Charlottes wiegje zitten. Haar ouders waren net weg en ze lag met haar rug naar hem toe. Blijkbaar dacht hij dat ze sliep. Ze hoorde iets kraken; Sven moet zijn hand in het wiegje hebben gelegd. Ze wilde zich eerst omdraaien, maar besloot hem dat ene moment te gunnen. Ze kan het zich nog goed herinneren. Ze heeft geen idee hoe lang hij tegen Charlotte heeft gekletst, maar het zouden gemakkelijk tien minuten kunnen zijn geweest.
Hij begon aarzelend te praten, waarschijnlijk vond hij het onwennig. ‘Hé, meisje’, hij zuchtte, ‘hé lief klein meisje Charlotte. Charlotte Juliëtte is je naam. Je hebt dezelfde initialen als je papa. Hij zou zo trots op je zijn geweest, zo verschrikkelijk trots.’
Annabel hoorde dat zijn stem brak en hoorde hem slikken. Ze moest haar best doen om zich niet om te draaien.
‘Ik denk dat jouw papa hier ook ergens is, ook al zie je hem niet, hij is er wel. Hij houdt van je en hij zal er altijd voor je zijn ook al is hij in de hemel. Als je aan hem denkt is hij bij je.’
Annabel voelde een brok in haar keel en herhaalde zijn woorden in haar hoofd: hij is in de hemel.
‘Weet je Charlotte, je papa zal altijd toekijken uit de hemel. Als je naar boven kijkt, weet je dat hij je ziet. Overdag is er de zon en ’s nachts de maan. Je kunt de maan niet zien zonder de zon; ze horen bij elkaar, net als jij en je vader. Maar weet je, Charlotte, je kunt papa niet écht zien, niet als alle andere mensen zoals mama en ik.’
Annabel hoort hem haperen. Hij moest nadenken over zijn woorden.
In haar dromen ziet ze hem over haar hoofdje aaien en over de zachte haartjes.
‘Weet je, Charlotte, ik zou graag een papa voor je willen zijn. Een papa met wie je kunt spelen, waar je mee kunt lachen en, als het nodig is, mee kunt huilen. Een papa die je leert fietsen, lezen en schaatsen. Een papa waarmee je kunt knuffelen en aan wie je je vriendje kunt voorstellen als je zestien bent en die hem vervolgens uit huis zet omdat je te jong bent.’
Annabels brok in de keel werd steeds groter, maar ze wilde niet kuchen, want dan zou ze het moment verbreken.
‘Ik wil er altijd voor je zijn, Lotje, niet alleen bij leuke en mooie dingen in het leven, maar ook als je me nodig hebt in slechte tijden en in moeilijke tijden. Je vader genoot altijd zo van het leven en ik wil je dat graag leren nu je echte papa dat niet kan. Wat zeg je ervan Charlotte, wil jij dat ook?’
Alsof Charlotte precies wist wat hij tegen haar zei, kreunde ze lichtjes en in haar eigen kleine, beperkte taaltje gaf ze hem toestemming.
Ze hoorde Sven opstaan uit de stoel; het kraakte. Ze wist dat hij naar haar zou toekomen en ze sloot haar ogen. Hij boog zich over haar heen en hij gaf haar een kus. Ze voelde de plek geruststellend tintelen.
‘Ik hou van je, Annabel, meer dan je ooit zult weten en ik hou ook van je dochter. Ik zal er altijd voor jullie zijn. Tot ik doodga.’
Ze hoorde hem vertrekken en deed haar ogen weer open. Op dat moment kwam er een klein straaltje zonlicht door de wolken, als een
knipoog. Ze voelde zich warm worden en fluisterde: ‘Het is goed.’
Met een gerust hart ging ze slapen.
×