Fragment
Ongeduldig trok de demmer hem mee, opende een deur aan het einde van de gang en duwde Gijs zo ruw naar binnen, dat hij struikelend neerviel op het tapijt. Snel krabbelde hij overeind. Hij hoorde zacht gegrinnik, maar durfde niet te kijken waar dat vandaan kwam.
‘Dit is hem, edele heerser. Ons geheime wapen tegen de tsjalalja’s.’
‘Dat ventje?’
‘Het is een raafjongen, edele heerser. Bolea is dol op hem. Zij zegt dat hij de meest veelbelovende demmer is die ze ooit ontmoet heeft. Hij had nog nooit een tsjalalja gezien toen zij hem voor het eerst ontmoette. Zij had namelijk de eer hem, toen hij hier door de raaf gebracht was, voor de eerste maal door Rotsburgh te leiden. En toen heeft zij met eigen ogen gezien hoe hij een tsjalalja doodde en in een put schopte.’
‘Niet waar!’, viel Gijs hem verontwaardigd in de rede. ‘Zíj schopte hem in een put, en drie kinderen...!’
Maar Momia, onder de groene hoed op Gijs’ hoofd, krabbelde verontrust tussen zijn haar en Gijs begreep wat ze daarmee bedoelde: ‘Houd je mond, stomkop!’
Gijs zweeg.
×