Samenvatting
In de tweede helft van de zestiende eeuw nam de vervolging van kwade toverij sterk toe. Sociale en religieuze spanningen, economische malaise, centralisatie en veranderingen in het rechtssysteem hebben eraan bijgedragen dat in Europa tussen 1500 en 1800 ongeveer 45.000 tovenaars ter dood zijn veroordeeld. In de Republiek stopte de vervolging al in 1595. Jan Stronks beschrijft hoe er binnen de Gereformeerde Kerk werd gedacht over toverij. Kwade tovenaars waren mensen die God afzwoeren en met duivelse hulp dood en verderf zaaiden. Veel theologen en predikanten twijfelden. Ze debatteerden over de duivel, Gods almacht, contramagie en bijgeloof. Via prediking en catechese bestreden ze het magisch wereldbeeld van het kerkvolk. Drie toverijprocessen tonen waar ‘tovenaars’ zoal van werden beschuldigd en hoe bekentenissen werden afgedwongen. Rechtsgeleerden protesteerden hiertegen: alleen bij voldoende bewijs mocht tortuur plaatsvinden. Dat was er nooit en aangezien de doodstraf niet mocht worden opgelegd zonder bekentenis, werd vervolging zinloos.