Fragment
De lucht is zwaar van de geur van de overrijpe papaja’s op de open plek waar het zonlicht in brede stralen het kleine gouden koninklijke paviljoen uitlicht alsof het deel uitmaakt van een nieuwe blockbuster, die over een jaar over twee in de bioscopen gaat draaien. De zoete weeïge lucht prikkelt ongevraagd mijn neusharen, met als gevolg een drievoudige nies, die hard weerkaatst in de grotmond. Het met bladgoud bedekte paviljoen staat op een eenvoudige zandheuvel, een meter of vijftig verder, op een open plek in de begroeiing. Omgeven door rotsen en twee gapende grotopeningen, die beschutting bieden tegen de tropische hitte van de omringende Thaise jungle. De twee grotten, die toegang bieden tot de betoverende open plek met de papajabomen en de krijsende neushoornvogels, zijn in de loop van de eeuwen allebei deels in elkaar gestort. Ik zit in meditatiehouding in de eerste grot die schuinlinks uitkijkt op het koninklijke paviljoen dat in 1890 speciaal voor de komst van koning Chulalongkorn, Rama V, als een eerbetoon is gebouwd. De tweede grot ligt aan de rechterkant van het paviljoen. Het is mogelijk om er in de mond van de grot in de schaduw te zitten, maar de gangen door de rotsen zijn te gevaarlijk of zelfs afgesloten door instortingen. Hoewel het nog steeds mogelijk is om via de eerste, kleinere, grot naar de open plek te wandelen, maar de autoriteiten raden de voettocht ten sterkste af. Stel je voor dat er brokstukken steen in de grot en de ondergrondse gangen vallen en het hoofd van een Duitse toerist opensplijt als één van de overrijpe papaja's, dan resulteert dit effectief in minder toeristen en jarenlange rechtszaken. De meest gebruikelijke wijze om zich naar de open plek met het gouden paviljoen te begeven is door met een bootje via een riviertje, met een onuitsprekelijke naam, naar de aanlegplek in de jungle te varen. Daarvandaan begint er een wandeltocht in de humide hitte waar je deodorant het na tien meter al opgeeft om je een droog gevoel te bezorgen. Geen beginnen aan. Het transpiratievocht gutst onder je oksels en loopt onafgebroken over je rug en borstkas heen. Van één van de gidsen heb ik geleerd hoe een strakzittende bandana rond het voorhoofd te binden, zodat er zo min mogelijk zweet in mijn ogen loopt. Na een kwartiertje lopen, begint er een steile tocht naar het plateau met het gat in de grond. Allerlei soorten insecten worden horendol van opwinding van het zoutige zweet en willen het liefste allemaal tegelijkertijd baden in de dikke druppels die via mijn rug naar de bilspleet lopen en daar kleine meertjes van lichaamsvocht vormen. De plaatselijke gids stapt energiek de steile helling op. Ik voel hoe mijn hart al in de eerste meters hard moet werken om me vooruit te laten komen. Binnen een mum van tijd hijg ik als een labrador die in de zomerzon vijftien keer een gele tennisbal heeft geapporteerd. Gewoonlijk duurt de wandeltocht naar het plateau gemiddeld een klein half uur. Als de gids alleen loopt hooguit een minuut of zeven en in het geval van een ongetrainde toerist kan het wel uitlopen tot een wandeling van drie kwartier. De eerste keren wilde ik mij niet laten kennen en wilde proberen om onder de dertig minuten uit te komen. Tevergeefs, de eerste keer moest ik al na tien minuten een rustpauze van een half uur inlassen om überhaupt weer op adem te komen. Ik heb toen zeker anderhalve liter water gedronken, ook tegen het advies van de gids in, omdat ik nog harder ging zweten en steeds meer dorst kreeg. En dan zwijg ik nog over mijn plensbuik, waardoor het lopen moeilijker ging. Een goede vriend vroeg later waar om ik steeds een gids inhuurde en vervolgens toch niets met zijn adviezen en aanwijzingen deed. Ik wuifde de opmerking lachend weg. Ik heb toch geen gids nodig die mij de weg laat zien. Ik kan heus zelf nog wel de weg vinden… Maar hoe dan? De Thaise jungle is onbekend gebied, daar schuilen eindeloos vele gevaren en kan ik binnen honderd meter al verdwalen in de dichtheid van de begroeiing. Een gids is een noodzaak om het reisdoel te kunnen bereiken en ’s avonds weer op tijd in het hotel te zijn voor het diner. De steile wandeltocht eindigt boven op het rotsplateau en de eerste beloning is het prachtige uitzicht van bovenaf op het gat in de grond met alle bomen en struiken, een kleine waterval, de zandheuvel met het koninklijke paviljoen. Gouden pilaren en een tempeldak met groen uitgeslagen koperplaten. Hierna begint de looptocht naar beneden. Laat je door niemand wijs maken dat het steil omlaag lopen gemakkelijker is dan het omhoog lopen. De kuiten zullen je nog dagen aan de inspanning doen herinneren in de vorm van een venijnige spierpijn met nu en dan een zweepslagachtige kramp. Het pad omlaag eindigde in een groene kloof, waar het onplezierig vertoeven was door de hoeveelheid creepy crawlers. Om uiteindelijk bij het paviljoen uit te komen, moesten de gids en ik over de dodenbrug lopen, zoals de lokale bevolking het stenen pad, bedekt met dichte struiken, liefkozend noemde. Volgens de gids vielen met een zekere regelmaat wilde dieren de diepte in. De meeste overleefden de val ternauwernood met gebroken botten of schedel, zonder de mogelijkheid om zichzelf in veiligheid te brengen, laat staan terug naar het plateau te gaan. Een hongerdood maakte een einde aan het lijden. De gids adviseerde om niet te dicht bij de rand van de dodenbrug te lopen om ongewenste ongelukken te voorkomen. Pas later herinnerde ik mij dat er volgens de gids ook gewenste ongelukken op de dodenbrug hadden plaatsgevonden.
×