Samenvatting
Arnold Aletrino (Amsterdam, 1 april 1858 – Montreux, 17 januari 1916) kwam als student in aanraking met de Tachtigers Kloos, van Deyssel en van Eeden, werd lid van hun literair genootschap Flanor en publiceerde al snel zijn eerste verhalen in De Nieuwe Gids. Van 1910-1912 was hij redacteur van het tijdschrift. Aletrino studeerde af in 1886 en promoveerde in 1889. Hij werd gemeentearts en arts van de Amsterdamse brandweer; via dat werk kwam hij in aanraking met de armste lagen van de bevolking. Na zijn promotie in 1899 kreeg hij ook een universitaire aanstelling als lector in de criminele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Door zijn praktische ervaring, studies en voordrachten verrichtte hij baanbrekend werk op medisch-sociaal gebied. Zo was hij een van de vroegste pleitbezorgers van de homoseksualiteit (in die tijd 'uranisme' genoemd) en stak zijn nek uit voor andere zwakke groeperingen in de samenleving. Aletrino was een schrijver van bij uitstek sombere literatuur. Hij werd geïnspireerd door het Franse naturalisme en vond stof in zijn deprimerende artsenpraktijk en zijn persoonlijke leven (Aletrino leed aan depressies, onder meer veroorzaakt door de zelfmoord in 1897 van zijn eerste vrouw Rachel Mendes da Costa, waarmee hij in 1981 was getrouwd. Nadat Aletrino’s eerste vrouw Rachel Mendes da Costa in 1897 zelfmoord had gepleegd, trouwde de schrijver een jaar later op 40-jarige leeftijd met Emilie Julia van Stockum. In 1908 verschijnt in afleveringen in De XXe Eeuw Arnold Aletrino’s roman Moewe Jaren, een roman die hij aan haar ( ‘Jupie’) opdroeg. Het verhaal gaat over het wel en weer van een zij-figuur, die opgroeit onder weinig rooskleurige omstandigheden. Haar moeder was uit sociale nood getrouwd met een stoker, nadat ze een kind had gekregen van de zoon van de mevrouw waarbij ze diende. Die jongeman liet haar echter zitten, zodat er weinig anders restte dan te trouwen met iemand die nog zo vriendelijk was haar te ‘nemen’. Het leidde tot een huwelijk vol strijd. De hoofdfiguur probeert zich aan dat milieu te ontworstelen door naar de avondschool te gaan, maar ze beseft voortdurend dat het ellendige huwelijk van haar moeder wel eens haar voorland kan zijn. Op een gegeven moment neemt ze thuis de benen en aanvaardt een baantje bij een oude dame en haar zoon. Het leven van haar moeder herhaalt zich dan in gewijzigde vorm. Ze wordt weliswaar niet door de zoon des huizes verkracht en met een kind opgezadeld, maar de zoon gaat wel een allesoverheersende rol in haar leven spelen. Er ontstaat een stroeve relatie tussen hen beiden, waarbij zij wel dolgelukkig is met de relatie in dit milieu. De oude dame besluit echter naar het buitenland te vertrekken en haar zoon mee te nemen. Het aantal brieven van hem neemt snel af en uiteindelijk keert de oude dame alleen terug. De hoofpersoon neemt direct ontslag en keert terug naar haar moeder. Als die sterft en ze dreigt achter te blijven bij haar gevreesde vader, gaat ze op zichzelf wonen. Het gevolg is een lang troosteloos en passief bestaan, kort onderbroken door een jonge man die haar het hof maakt. Haar ervaring met haar eerste liefde staat echter een nieuwe relatie in de weg. Ze wordt daarna huishoudster bij een oude man, die ze met veel liefde, plezier en toewijding verzorgt. Als de oude man sterft, dreigt ze psychisch in te storten, maar ze wordt opgevangen door diens zoon. Die brengt haar in contact met een weduwnaar met twee kleine kinderen. Uiteindelijk besluiten zij te trouwen. De hoofdpersoon neemt afscheid van haar vriendinnen en vertrekt naar het buitenland om een nieuw leven te beginnen. Ze beseft een keuze te hebben gemaakt tussen visioen en werkelijkheid. Of zoals Aletrino in het hem kenmerkende taalgebruik zegt: ‘Ze zegt de gloed-gegoude visioenherinnering van haar jeugd vaarwel’.