Fragment
Streguli ligt op zijn slaapmat, maar hij kan de slaap niet vatten. Daarom roept hij zijn slaapschapen. Braaf sjokken de schapen voor zijn geestesoog langs om hem te doen inslapen als hij zich opeens iets bedenkt; ‘Zeg schapen, kunnen jullie mij niet eens meenemen naar de droomwereld net als het schaap van Krek Wak Wolle doet met haar?’
De schapen schrikken; ‘Streguli, wij zijn slààpschapen, geen dròòmschapen. Dat kunnen we niet en dat durven we niet’, blaten ze. ‘Maar waar zijn jullie dan overdag?’, wil Streguli weten, ‘Dan zijn jullie toch in een andere wereld?’ ‘Wij zijn een keurige kudde, wij staan gewoon in de wei’, zeggen de schapen verlegen. ‘Waar is dat dan, mag ik het zien?’, vraagt Streguli. ‘Dan moet je wel eerst even in slaap vallen’, zeggen de slapen en ze vervolgen hun gesjok voor Streguli’s geestesoog.
Niet lang daarna is hij in slaap gevallen en volgt de schapen naar een saai grasveld. ‘Hier is niet veel te beleven, wat is daar buiten?’, vraagt hij verder. ‘Weten we niet’, zeggen de schapen. ‘Nou, zullen we dat dan eens gaan verkennen?’ ‘Neee!’, roepen de schapen verschrikt; ‘Daar zijn we niet voor bedoeld, dat gaan we niet door hoor!’
×