Fragment
Opeens komt Krek Wak Wolle aangerend. Ze zeult een parasol met zich mee.
‘Pas op! Pas op!’, roept ze, ‘Vlug! Ik zet snel de parasol over jullie maaltijd’, en ze voegt de daad bij het woord. Ze heeft het nog niet gedaan of er klinkt reusachtig gepruttel uit het meer en een fontein van stinkende modder spuit omhoog.
‘Wat gebeurt er?!’, roept Slifje verschrikt.
‘Oef, wat een stank’, roept Karkadé en hij springt op van zijn stoel.
‘Help!’, roept Loppis en hij rent de Kabbelbeek uit.
Gelukkig heeft de parasol van Krek Wak Wolle de spetters tegengehouden en de kar met etenswaren staat ver genoeg weg.
Karkadé en Slifje weten geen woord uit te brengen.
‘Hoe wist je dit?’, vraagt Loppis trillend van schrik.
‘Wel, ik was bezig het huis te versieren en toen ehm, toen ben ik in een dutje terecht gekomen’, bekent Krek Wak Wolle.
De dieren kijken haar niet begrijpend aan. ‘Nou, en toen kwam het schaap’, vervolgt ze, ‘En dat zei dat ik snel naar jullie toe moest gaan.
×