€ 19,95

ePUB ebook

  € 7,99

PDF ebook

niet beschikbaar

Strontvlieg

een tom van vleuten thriller

Ben Peters • Boek • paperback

  • Samenvatting
    De aan wiet verslaafde beveiligingsman Tom van Vleuten is getuige van de liquidatie op drie kopstukken uit de hennepteelt. Deze ingrijpende gebeurtenis wakkert zijn oude wens om detective te worden weer aan. Licht getraumatiseerd maar hevig geïnteresseerd gaat de sympathieke anti-held op zoek naar de toedracht. Welke verrassend genoeg wel eens in een heel andere hoek dan de wietteelt zou kunnen liggen: het wereldje van de modelbouw. Niet gehinderd door enige voorzichtigheid weet Van Vleuten in beide scenes te infiltreren. Met succes, want hij lijkt meer resultaten te boeken dan de rechercheurs Leber en Braam die Van Vleuten als verdachte zien. Tom’s gevaarlijke zoektocht naar de moordenaar is een bizar avontuur vol keihard geweld, pure pornografie en grove humor. Met een zeer onverwachte ontknoping!
  • Productinformatie
    Fragment : Download Fragment
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 145mm x 210mm
    Aantal pagina's : 383
    Uitgeverij : Lyricom
    ISBN : 9789082423310
    Datum publicatie : 01-2016
  • Inhoudsopgave
    niet beschikbaar
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 19,95

niet beschikbaar



2-3 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

*
De snelweg was bijna gereed, alleen vangrails en belijning ontbraken nog. Het asfalt glom in het net opgekomen zonnetje. Een venijnig gierend geluid doorbrak de ochtendstilte. De man die gehurkt voor het modelvliegtuig zat, trok de startmotor van de spinner af zodra de motor was aangeslagen. Hij kwam overeind en zette zijn duimen op de knuppels van een radiografische zender. Het onvoorstelbaar hoge toerental klonk als het gezoem van een woedende bij, maar dan honderd keer luider. En dit was nog maar stationair. De frisse ochtendlucht vermengde zich met de scherpe chemische geur van verbrande methanol. Het vliegtuig begon te rollen.
In de schaduw van een bestelbus stonden twee andere mannen gebogen over een laptop. De piloot duwde een knuppel naar voren en het gezoem ging over in een maniakaal gegil. De propeller begon zich gretig door de vochtige ochtendlucht te vreten en sleurde de onrustig stuiterende machine in een paar seconden naar een enorme snelheid. Met de hoogteroeren schuin omhoog maakte het zich los van de grond en schoot het met een noodgang de lucht in. Het landingsgestel klapte ogenblikkelijk in en de ochtendzon weerkaatsend, maakte het toestel snel hoogte.
De piloot duwde het richtingsroer licht naar rechts. Het vliegtuig draaide ogenblikkelijk naar het westen, nog altijd stijgend in een hoek van ruim vijfenveertig graden. Hij trok de neus zover op dat het als een raket bijna loodrecht omhoog klom, zonder ook maar iets aan snelheid te minderen.
Zelfs een leek zou kunnen zien dat dit geen doorsnee modelvliegtuig was maar een extreem krachtig type. In feite was deze Fire Hawk één van de snelste modelvliegtuigen ter wereld. De vijfendertig cc methanolmotor maakte moeiteloos tienduizend toeren per minuut. Het toestel bestond grotendeels uit supersterk maar vederlicht kunststof. Een minuscule boordcomputer zond gegevens over motortemperatuur, toerental, hoogte en snelheid naar de laptop op de grond.
Op ruim tachtig meter hoogte maakte het een abrupte looping om direct zijn steile klim weer te vervolgen. Met een snelheid van ruim tweehonderdvijftig kilometer per uur maakte het zes keer een rol. De piloot had de zogenaamde smoke aangezet waardoor een zwevende kurkentrekker van witte rook in de lucht achterbleef. Daarna bracht hij het vliegtuig weer in een horizontale koers, liet het in korte swiep een draai van 180 graden maken en precies door het hart van de rookcirkels terugvliegen, afstuivend op de plek waar hij en de twee anderen stonden.
Op het moment dat het vliegtuig recht boven hen op vijfentwintig meter hoogte overvloog, spatte het uit elkaar. Splinters kunststof, plastic en aluminiumdeeltjes werden door een krachtige explosie weggeslingerd. De romp tuimelde brandend naar beneden en raakte met een doffe klap het asfalt van de rijbaan. En toen werd het stil.
‘Godverdomme!’ verbrak de man met de zender brullend de ijzige stilte.
‘Godverdómme, hoe kán dat nou?’ Ongeloof en verbijstering stonden op zijn woedende gezicht.
‘Kút! Dit is de derde keer dat dit gebeurt, gódverdomme! Hoe kán dit nou toch weer?’
De man was duidelijk geen Jehova’s Getuige. Maar dat wisten de twee anderen wel. Die stonden nog steeds met open mond naar de plek te staren waar het toestel was geëxplodeerd. De man met de zender zwaaide het apparaat van zijn nek en smeet het woedend op de grond.
‘Fuck! Wéér vijfendertighonderd euro naar de klote!’
‘Ja… eh...’ mompelde de computerman turend op het beeldscherm van de laptop, ‘alles was normaal, ik zweer het je.’ Hij verplaatste de cursor en drukte op wat toetsen. ‘Ja hier ook… alles normaal. Ik begrijp het niet.’
‘Nee ik ook niet,’ siste de piloot. Hij staarde in de verte.
‘Nu kunnen we “Speedmodels” dus echt vergeten.’ Over twee weken vond in Engeland één van de meest prestigieuze wedstrijden voor modelvliegtuigen plaats. Zijn kans om daar hoge ogen te gooien, leek nu definitief verkeken te zijn.
‘Ik snap het niet...’ mompelde hij. De andere twee staarden apathisch in het niets.

*
Zo’n achthonderd meter verderop, tussen een groepje bomen midden in het weiland, borg een man zijn MK2 lange afstand geweer op in een foedraal. Hij was gekleed in camouflagekleding en lag op zijn buik in een greppel. Nadat hij het foedraal had dicht geritst, tuurde hij door een verrekijker naar de drie figuurtjes op de lege snelweg. Ze stonden roerloos naar de overblijfselen van de romp te staren. De piloot had zojuist zijn zender op de grond gesmeten. Hij was benieuwd of ze de wrakstukken zouden verzamelen of zouden laten liggen. Zolang ze nog op de snelweg stonden, kon hij niet ongezien wegkomen. Maar daar had hij op gerekend. Hij schroefde een kleine thermosfles open en schonk wat hete, zwarte koffie in de dop.

*
De sfeer in het busje was nogal gespannen. Als de dieselmotor niet zoveel lawaai had gemaakt, zouden Evert Lacroix en Marco van Hugten het knarsen van Herman Koning’s tanden hebben kunnen horen. Herman was boos. Begrijpelijk, want vandaag was voor de derde keer een speciaal geprepareerde wedstrijdkist recht boven zijn hoofd in duizend stukken uiteengespat. Op onverklaarbare wijze.
En als Herman boos was, had ie altijd de neiging zijn frustraties op anderen af te reageren. Een vervelende eigenschap vond Marco van Hugten dat. Het leek hem daarom een goed idee te proberen de aandacht een beetje verleggen. ‘Ik sterf van de honger jongens, ontbijtje halen bij de Mac?’ zei hij op een net iets te opgewekte toon.
Herman’s reactie was niet helemaal wat Marco had verwacht. Hij draaide zich namelijk met een ruk om en stompte Marco met de rug van zijn hand recht in het gezicht. Marco voelde zijn neusbotje kraken.
‘Mijn Fire Hawk is net geëxplodeerd en jij wil gezellig gaan eten?’ siste hij Marco toe. ‘Ben jij godverdomme wel helemaal wijs? Denk je niet dat we op dit moment wat beters te doen hebben?’
‘Ja inderdaad...’ mompelde Marco terwijl hij verbaasd naar het straaltje bloed keek dat over zijn motorjack naar beneden stroomde. ‘Even naar de poli want volgens mij heb je mijn neus gebroken!’
Marco trok zijn hand van zijn geknakte reukorgaan weg en haalde uit naar Herman die schuin voor hem zat. Die schrok en nam in zijn afwerende beweging de bovenkant van het stuur mee naar rechts. De Transporter uit begin 2011 zwiepte bijna dwars over de weg. Het rechter voorwiel kwam in de zachte berm terecht en zakte voor de helft in de bodem. De auto werd gelanceerd, tolde over de kop en dook ondersteboven het smalle slootje in naast de weg. De snelheid van het ruim vijftienhonderd kilo wegende projectiel was net voldoende om het nog één keer om zijn as te laten draaien. Krakend kwam het op de schuin aflopende slootkant weer op zijn wielen terecht en schudde nog even na.
Voor de tweede keer die ochtend werd het stil. En deze keer bleef het dat ook.

*
Tom van Vleuten was laat. Hij was door het snelle rijden gaan transpireren en rook zijn eigen zweet. Na vier dagen gewerkt en geruft te hebben in de synthetische pantalon van zijn uniform met de trotse V erop, stonk die nogal. Tom nam zich voor om, zodra hij thuis was, een lange douche te nemen. Door wegwerkzaamheden op de A12 had hij een rot eind binnendoor moeten rijden. Op zaterdagnacht moest hij aan het eind van zijn ronde altijd een fruitpakhuis controleren. Het object lag helemaal geïsoleerd in the middle of nowhere. In het weekend werd er niet gewerkt en moest het gecheckt worden. Tom had zich al vaker afgevraagd wat er in godsnaam aan een pakhuis met appels te beveiligen viel. Een goed alarmsysteem en eventueel een hond waren waarschijnlijk meer dan afdoende geweest. Het enige wat hij kon doen, was de deuren en ramen controleren. Maar het was werk en hij werd ervoor betaald.
Hij pakte de half opgerookte joint uit de asbak, stak die aan en inhaleerde de zoete, vettige rook van de Premium wiet tot in de diepste puntjes van zijn longen. Die nacht had hij wat speed gesnoven en was daardoor nogal opgefokt geraakt. Hij voelde zich onaangenaam onrustig. Het enige wat dan hielp, was oxazepam of een joint. Aangezien het laatste beter smaakte en sneller hielp, lag de keuze voor de hand. Premium was de beste wiet ter wereld. Je werd er van alles tegelijk van: high, knetterstoned maar ook lekker relaxed. Als hij over een uurtje thuis zou zijn, zou het effect op een hoogtepunt zijn en zijn hoofd lekker verdoofd en dromerig. Hij draaide het volume van de stereo met subwoofer verder omhoog en tapte met zijn handen aan het stuur mee op de maat van zijn favoriete nummer. Een classic: Lethal Industry van Tiësto.
Hij reed de brug op over het kanaal en sloeg direct linksaf het landweggetje in dat een paar kilometer verder bij de nieuwe snelweg uitkwam. De zon was al behoorlijk geklommen en scheen over het typisch Nederlandse landschap dat zich voor hem ontvouwde.
Ineens klopte er iets niet in zijn blikveld. Zo’n vijfhonderd meter verderop zag hij een wit dak van een bestelbus schuin in de slootkant liggen. Hij voelde zijn hart sneller gaan bonzen en nam snelheid terug. Dichterbij gekomen zag hij een man op zijn buik in de berm liggen en een paar meter verderop lag iemand op het wegdek.
Tom toetste 112 in op zijn mobiel en kreeg direct een telefoniste aan de lijn. Hij meldde het ongeval en de locatie aan haar. Het viel hem zelf op hoe verrassend rustig en professioneel zijn stem klonk.
Bij de auto gekomen zag hij dat er ook nog een man over het stuur heen lag met zijn hoofd door de voorruit. Zijn gezicht was vanaf zijn haarlijn tot zijn bovenkaak opengereten en een grote stroom bloed was over de voorkant van de auto tot over de linker koplamp gedropen. Die brandde nog en scheen door het bloed heen alsof het een flets geworden remlicht was.
Tering, heftig tafereeltje! dacht Tom bij zichzelf. De wiet werkte stemming versterkend en zorgde er nu voor dat de situatie iets onwerkelijks kreeg. Net alsof hij in een film rondliep.
‘Gruwelijk intens en bizar is dit,’ zei hij hardop tegen zichzelf. ‘Even m’n kop erbij houden.’
De bestuurder was er duidelijk het ergst aan toe van de drie.
‘Hallo? Meneer? Kunt u me horen?' riep Tom naar het bebloede hoofd. De man was waarschijnlijk dood. Tom had er geen trek in om zijn pols te voelen. Behalve de horrorachtige aanblik, had de man iets afstotends. Dit was typisch iemand waar hij bang voor zou zijn in de kroeg. Deze vent had iets van een criminele biker of een asociale kamper. Een grote, agressieve kerel die waarschijnlijk compleet schijt aan hem zou hebben in iedere andere situatie. Tom kon een licht gevoel van triomf, dat zowel prettig als misplaatst aanvoelde, niet onderdrukken.
Achter hem hoorde hij een zwak gekreun. De man die op het wegdek lag, leefde nog. Hij probeerde zich op te richten en keek verwilderd en niet begrijpend om zich heen. Tom snelde naar hem toe en ondersteunde hem.
‘Blijft u rustig liggen meneer.’ Hij probeerde geruststellend te klinken. Hier was hij voor opgeleid.
‘U heeft een ongeluk gehad meneer, de ambulance is onderweg. Blijft u even rustig liggen, ze zullen er zo zijn.’ De man zakte weer weg in een diepe bewusteloosheid. Tom ondersteunde hem en legde zijn achterhoofd voorzichtig neer om bij de derde man in de berm te gaan kijken. Deze lag met zijn gezicht naar beneden en met zijn linkerarm in een onmogelijke hoek. Die moest wel gebroken zijn. Tom tikte voorzichtig op zijn rug.
‘Meneer? Hallo?’ Geen reactie. Hij zou natuurlijk kunnen proberen om de man in een stabiele zijligging te leggen zoals hij bij EHBO geleerd had, maar nu het allemaal zo echt was, had hij het idee om maar beter nergens aan te komen. Hij zag dat er ook nog allerlei speelgoedachtige onderdeeltjes uit de auto waren gevallen.

*
De scherpschutter in de greppel zag de mannen de wrakstukken van de Fire Hawk bij elkaar zoeken. Nadat ze alles hadden ingeladen, scheurde de VW Transporter met brullende motor weg.
De schutter besloot nog heel even te wachten voordat hij ze zou volgen. Hij wist precies waar ze naartoe zouden gaan maar wilde niet het risico lopen dat ze toch nog zouden omdraaien. Na een paar minuten trok hij de off-road motor, die verderop in de greppel lag, overeind. Het foedraal met het Vaime geweer erin, bond hij bij het schepnet en de groene vissersparasol. Hij stopte de telescoop en de verrekijker in de visserskist die op het bagagerek boven het achterspatbord was gemonteerd.
Op deze manier kon hij vrijwel overal komen. Het beeld van een fanatieke visser op een motor zou niet echt opvallen zo dicht bij het kanaal met zoveel visstekken. Hij startte de dikke éénpitter en reed met een laag poppend motorgeluid naar het hek in de omheining van het weiland. Eenmaal op het asfalt van de nieuwe snelweg trok hij het gas flink open en reed in de richting van de landweg die naar het kanaal leidde. Na twee kilometer alarmeerde iets hem en stopte hij abrupt.
Vanaf zijn hoge positie op het talud van de nieuwe snelweg, zag hij de witte bestelbus in de verte in een sloot liggen. Er stond een andere witte auto vlakbij en hij zag iemand lopen. De schutter haalde zijn verrekijker uit de viskist en tuurde naar de plek. Hij zag Herman Koning met zijn hoofd door de voorruit liggen. Marco van Hugten lag op zijn buik in de berm en Evert Lacroix op het wegdek. De witte Opel Combo was zo te zien van een beveiligingsbedrijf. Hij las de tekst op de zijkant: “Argus Security Service”. Wat een naam, dacht hij: ‘ASS.’
Dit was niet gepland. De schutter probeerde de situatie zo rationeel mogelijk te benaderen. Er waren niet veel mogelijkheden. Óf het was een eenzijdig ongeval óf de bus van Herman Koning had een aanrijding gehad met de witte Opel Combo. Dat laatste leek onwaarschijnlijk omdat de bestuurder zo te zien niet gewond was en de auto op het eerste gezicht geen schade had. Het was veel waarschijnlijker dat Herman Koning de macht over het stuur had verloren en de sloot ingereden was. De beveiligingsman was waarschijnlijk toevallig in de buurt geweest en had de auto zo aangetroffen. Dat betekende dat de hulpdiensten inmiddels gewaarschuwd zouden zijn en ieder moment konden opdagen. Deze onverwachte wending was enigszins zorgwekkend. De plek van het ongeval en de Transporter zouden onderzocht gaan worden. De politie zou de wrakstukken van de Fire Hawk vinden. Misschien gingen ze daar vragen over stellen en de wrakstukken zelfs onderzoeken. Een vergezocht scenario misschien, maar niet onmogelijk. Als ze erachter zouden komen dat het ding uit de lucht geschoten was, zouden ze op zoek gaan naar een schutter. En als hij ontmaskerd zou worden, was de schutter zijn leven niet meer zeker. Dan zou Herman Koning voor eigen rechter gaan spelen. En Herman Koning was een wrede misdadiger, daar wist de schutter alles van. Zijn leven was verwoest door de mannen die daar nu gewond lagen. En als zij dit zouden overleven en door een politieonderzoek erachter zouden komen wie hun vliegtuigen uit de lucht had geschoten, dan waren de dagen van de schutter geteld. Die gedachte maakte hem woedend én doodsbang tegelijk. Dat mocht niet gebeuren. Hij was een goed mens en het zou onrechtvaardig zijn als hij deze ellende met zijn leven zou moeten bekopen. Nee, niet hij maar Koning moest sterven. Koning en zijn walgelijke vriendjes.
De schutter snoof de frisse, met uitlaatgas vermengde lentelucht diep in en nam een besluit. Het moest vroeg of laat toch eens gebeuren. Dan maar vroeg. The point of no return was bereikt. De klus moest nu maar eens geklaard worden. Wat moet, dat moet. Doen wat je te doen staat.
Toen hij niet nog meer clichés kon bedenken om zijn voornemen te rechtvaardigen, zette hij de motor af en klapte de standaard uit. Met de verrekijker controleerde hij snel maar grondig de mogelijke toegangswegen naar de plek van het ongeluk. Niks.
Hij haalde de Vaime uit het foedraal, klapte de tweepootsteun open en nam positie.

*
Tom van Vleuten zat schuin op zijn autostoel met één been naar buiten op de grond. Het zonnetje scheen. Die ambulance zou nog wel even nodig hebben. Zeker nu met de werkzaamheden op de A12. Hij keek door zijn vuile voorruit naar het morbide stilleven schuin voor hem. Die vent in de auto was dood, geen twijfel mogelijk. Die in de berm leefde nog wel maar was zwaar gewond. Degene op het wegdek had waarschijnlijk nog het meeste kans het ongeluk te overleven.
Tom voelde zich een beetje raar. Hij was zo stoned als een aap, maar dat was niet de oorzaak van zijn onbestemde gevoel. Tom was iemand die heel gauw medelijden met mensen had en zich de ellende van een ander enorm kon aantrekken. Veel te veel zelfs. Maar met deze kerels had hij geen enkele compassie. Integendeel. Hij mocht ze niet. Hoewel hij geen woord met hen had kunnen wisselen, wist hij instinctief dat deze gasten slecht waren. Eigenlijk had hij dat bij de eerste aanblik van hun gezichten en kleding al geweten. Aso’s die schijt aan de wereld hadden en normale mensen angst aanjoegen en koeioneerden. Ruziezoekers waar niet mee te praten viel. En nu lagen ze daar met gebroken botten en gescheurde organen. Net goed eigenlijk.
Tiësto dreunde nog lekker door op de achtergrond. Tom keek naar de joint in zijn asbak en de volumeknop van zijn autoradio. ´Schijt ook!’ zei hij tegen zichzelf, draaide het volume omhoog en stak nog eens op. Het zou nog zeker tien minuten duren voordat die ambulance ter plaatse kon zijn. Zijn stonedheid zouden ze vast wel aanzien voor hevige emoties en shock.
Hij zoog de Premium wiet nog dieper in zijn longen dan hij daarnet al gedaan had en rookte door tot de filter tip. De subwoofer onder de stoel deed de auto meetrillen op Tiësto’s beats. Zware, agressieve energie. Een intense vlaag cannabinoïden suisde tintelend door zijn hoofd.
‘Dit was allemaal al voorbestemd door de grote scenarioschrijver hierboven jongens!’ schreeuwde hij boven het gedreun van de muziek uit. Zijn oogleden begonnen aangenaam zwaar te worden en een gelukzalig gevoel gloeide in zijn hele lichaam. Hij bekeek ze nog maar eens goed, die sukkels. Wie kreeg er nou zo’n dom ongeluk?
Maf eigenlijk, dacht Tom filosofisch. Deze lui hadden natuurlijk ook familie, misschien wel vrouwen en kinderen. En die lagen op dit moment allemaal nog nietsvermoedend te slapen of waren gewoon bezig met hun alledaagse ochtendritueeltjes, niet wetende dat hun dierbaren ergens in een weiland dood lagen te gaan. En hij, Tom van Vleuten, wist dat wel en genóót zelfs een beetje van die aanblik. Wat een gruwelijke, intense gedachte!
Hij moest denken aan een scène uit een oude oorlogsfilm. Helemaal precies kon hij het zich niet meer herinneren, maar het ging over een geallieerde parachutist die bij de invasie in Normandië in een boom of zo was blijven hangen. De soldaat kon niet wegkomen en had twaalf uur lang naar de voeten van een doodgeschoten Duitser moeten kijken die zijn schoenen verkeerd om aan had. Zoiets was het in ieder geval. En nu keek hij, Tom van Vleuten, naar een vent die met een gebroken arm in de berm lag. Het was net een film.
Tom was zich, hoe tegenstrijdig ook, volledig bewust van zijn verminderde bewustzijn maar dat hij zou gaan hallucineren had hij niet verwacht. Want ineens veranderde het met donker haar begroeide achterhoofd van diezelfde gewonde man in een roze wolk. En dat was bizar want voor zover Tom wist, was “De Roze Wolk” ooit een homotent in Utrecht. Maar het hoofd van die man in de berm nu dus ook. Zijn benevelde geest kon de gebeurtenissen die zich toen snel achtereen opvolgden niet meer allemaal tegelijk bevatten.
Tiësto dreunde, het hoofd van de man in de berm was uiteen gespat in een roze wolk en ineens bewoog de man op het wegdek zich ook nog. Als een stuiptrekking kwam hij met wilde ogen omhoog en voelde in paniek aan zijn zij, waar van het ene moment op het andere een massieve straal donkerrood bloed naar buiten gutste. Net zo snel als hij omhoog gekomen was, klapte de man met zijn achterhoofd weer op het wegdek om daar roerloos te blijven liggen.
Instinctief wist Tom dat de man achter het stuur van de Transporter nu aan de beurt zou zijn. Hij wendde zijn blik in diens richting maar zijn brein was als een computer met te weinig werkgeheugen. Tom’s blik was al veel verder dan de beelden die in zijn hersenen verwerkt werden en toen de focus op zijn doelwit eindelijk scherp stelde, had de eerste kogel het achterhoofd van de man al verlaten. Vervolgens zag hij twee schokgolven door de man zijn schedel trekken. Op de beat van Tiësto knetterde gelijktijdig met de inslagen een onmogelijk hoorbaar “plok plok” daarbij in Tom’s hoofd. Visueel geluid noemde hij zoiets. Als zijn collega’s naar hem seinden met groot licht kon hij dat licht niet alleen zien maar ook horen. Heel maf eigenlijk. Hoewel zijn bewustzijn op dit moment in slow motion functioneerde, wist Tom dat dit de meest heftige gebeurtenis was in zijn leven tot nu toe.
Er werd op die gasten geschoten en nog behoorlijk zuiver ook! Automatisch besefte zijn vertraagde brein de consequenties van deze constatering. Degene die aan het schieten was, kon ook hém moeiteloos poppen! Deze conclusie veroorzaakte een adrenalinestoot in zijn lichaam. Die won het ternauwernood van de wiet en als een spastische balletdanser sleurde hij zijn verdoofde lichaam van de bestuurdersstoel en dook naast de Combo ineen.
Ruim vierenhalve minuut later trof de bemanning van de ambulance hem daar aan, onder zijn auto.

*
De schutter had gemengde gevoelens over de vijf schoten die hij nodig had gehad om de drie mannen te doden. Een perfect staaltje scherpschutters vakmanschap was het geweest. Alle drie dood, die zouden geen woord meer loslaten. Jammer van die getuige, maar wat zou die nou kunnen melden waar de politie niet zelf achter kon komen? Hopelijk zou de man er geen al te erg trauma aan overhouden. Hij werkte in de beveiliging en dan kan je wel eens iets meemaken. Gevolg van deze actie was natuurlijk wel dat er nu zeker een diepgaand rechercheonderzoek zou komen. Dat gaf niet. Hij vertrouwde erop dat de politie waarschijnlijk de toedracht in het drugsmilieu zou gaan zoeken. Herman Koning had vijanden genoeg. En de andere slachtoffers waren zijn vertrouwelingen en waakhonden.
De zaak zou nooit opgelost worden en binnen een paar maanden zouden de dode kampers door bijna iedereen vergeten zijn. Hij borg zijn spullen op, startte de XT en ging op weg naar zijn vaste visstek. Een dagje lekker rustig hengelen had ie nu wel verdiend.

*
Rechercheur Ron Leber wilde net aan zijn biologische yoghurt met Goji bessen beginnen toen de telefoon ging. Zondagochtend, half acht. Hij was lekker vroeg opgestaan om een uurtje te gaan joggen en had zich daarna geschoren en gedoucht.
‘Ron, met Jessica,’ klonk het aan de andere kant. ‘We krijgen net een melding van een verdacht ongeval. Midden in de weilanden, met doden. Kun jij er naar toe gaan?’
‘Een ongeval?’ vroeg hij. ‘Waarom bel je mij dan?’
‘Nou, er is iets geks aan de hand. Er is op die lui geschoten.’
‘Hhm...’ bromde Ron terwijl hij aan zijn groene thee nipte. ‘En dat was de oorzaak van dat ongeval?’
‘Nee, dat is nu juist het gekke. Er is op die lui geschoten nádat ze dat ongeluk hadden gehad.’
‘Apart,’ antwoordde Ron.
‘Ja, vond ik ook,’ zei Jessica.
‘Zijn er getuigen?’
‘Één. Een beveiligingsman heeft de schietpartij zien gebeuren. Het ongeluk niet.’
‘Waar?’
Ze gaf hem de locatiegegevens.

*
Vijf jaar geleden reed Herman Koning op een zonnige zaterdag op de A2. In de verte boven het weiland zag hij ineens een modelvliegtuig allerlei capriolen maken. Herman was enorm onder de indruk van de snelheid en wendbaarheid van het ding. Hij nam de volgende afslag en ging op zoek naar de plek waar de modelvlieger zich bevond. Deze stond op een fietspad bij het kanaal. Herman parkeerde de 500 SEL op de ventweg en liep op de man af.
‘Mooi ding,’ zei hij.
‘Ja hè?’ antwoordde de man, zonder het zoemende stipje in de lucht uit het zicht te verliezen. ‘Eigen ontwerp. Het vliegt nog niet helemaal perfect. Ik moet er nog een hoop aan doen.’
Herman Koning toonde zich oprecht geïnteresseerd en ondanks zijn nogal dreigende voorkomen vertelde de fanatieke modelbouwer hem al gauw honderduit over wat er allemaal mogelijk was in de modelbouw. Herman had zich heel even afgevraagd of het mogelijk zou zijn om drugs te vervoeren met een modelvliegtuig maar begreep al snel dat dat een onzinnig idee was. Dat maakte niet uit. Behalve zijn business had Herman geen hobby’s en eigenlijk ook nooit behoefte gehad aan iets wat hij als doelloos tijdverdrijf beschouwde. Hij gebruikte zijn tijd liever voor winstgevende activiteiten. Maar de techniek, de snelheid, het lawaai en de geur van het modelvliegen hadden hem gegrepen die middag. Voor het eerst in zijn leven was Herman Koning enthousiast over iets dat hem geld zou gaan kosten in plaats van opleveren. Hij besloot modelvlieger te worden. Gewoon voor de lol.

*
Frans Terberg had ruim 20 jaar bij de Explosieven Opruiming Dienst gewerkt als technicus en had daarvoor bij de genietroepen gezeten. Zijn specialiteit was robots en andere op afstand bestuurbare apparaten die het leger inzette in gevaarlijke situaties. Toen hij tegen zijn wil met vervroegd pensioen werd gestuurd, miste hij vanaf dag één al het werken met zijn geliefde speelgoedjes.
Zijn schoonzoon had op een blauwe maandag eens een modelvliegtuig aangeschaft dat nu ergens op zolder lag. Uit verveling vroeg Frans zijn dochter het ding voor hem op te zoeken en begon hij het op te knappen. Na een dag knutselen functioneerde het weer volledig maar Frans was nog niet helemaal tevreden. Hij modificeerde de radiografische apparatuur, voerde de motor op en paste de stuurvlakken aan. Dit leverde een dramatische verbetering op in de prestaties, snelheid en vliegeigenschappen. Toen zijn schoonzoon hoorde dat het vliegtuig gerepareerd was, eiste die zijn eigendom direct terug op.
‘Ik vroeg me al af waar dat ding was Frans, maar jíj hebt hem dus!’
Frans liet zich niet kennen en overhandigde het vliegtuig aan zijn schoonzoon. De flapdrol vloog er heel even mee, en het ding was weg. Gewoon weg, buiten bereik van de zender en nooit meer teruggevonden. Maar Frans had de smaak van het modelvliegen inmiddels wel te pakken.
Bij een reünie van zijn eerste legeronderdeel bleek een oude maat van hem voorzitter te zijn van een modelbouwclub. Frans werd lid en was binnen twee jaar in het modelbouwwereldje een gerespecteerd bouwer van snelle modelvliegtuigen. Met zijn kennis én connecties bij het leger wist hij technisch hoogstaande machines te bouwen. Maar ook zijn kwaliteiten als piloot vielen op. Bij snelheids- en behendigheidswedstrijden behoorde hij al gauw tot de top vijf van Nederlands beste modelvliegers. Maar dat was niet genoeg voor Frans.
Op een bepaald moment besloot hij zijn hobby naar een hoger niveau te gaan tillen. Hij was van plan het snelste modelvliegtuig ter wereld te gaan bouwen en daarmee “Speedmodels” te winnen. De winnaar van de meest prestigieuze vliegwedstrijd voor modelvliegtuigen kon in de categorie zuigermotoren rekenen op een prijs van vijfduizend euro. ‘Die vijf mille is voor mij jongens, let op mijn woorden!’ riep Frans steevast tijdens bijeenkomsten en vergaderingen op de club. ‘En met dat geld bouw ik iets nóg mooiers!’
Deze voorspelling kwam bijna uit. Direct bij de eerste krachtmeting met de wereldtop bleek zijn toestel inderdaad het snelste te zijn, maar hijzelf helaas niet de meest behendige piloot. Frans behaalde desondanks de derde plaats en ging toch nog met zevenhonderd euro aan prijzengeld naar huis. Daarna begon hij direct met de bouw van wat hijzelf “De Koningin” noemde: vanuit het niets creëerde hij een snelheidsmonster naar eigen ontwerp. Een 35cc methanolmotor, uiterst geavanceerde telemetrie en spectaculair gepaintbrusht. Collega-enthousiasten vonden het toestel nogal op de “Voodoo Legend” lijken van een op YouTube actieve Amerikaan, maar Frans noemde haar steevast “De Koningin”.
Toen Frans op een middag met “De Koningin” aan het testen was, zag hij vanuit zijn ooghoeken verderop een opzichtige Mercedes stoppen waar een enorme kerel uitstapte die op hem afliep. De man bromde iets van een groet, bleef gebiologeerd kijken naar het zoemende toestelletje en zei: ‘Mooi ding.’ Hij leek geïnteresseerd te zijn in modelvliegen maar wist er duidelijk niks vanaf.
Al turend naar het glanzende vliegtuig dat schuin boven hen heen en weer gierde, stelde hij de ene vraag na de andere over Frans’ liefhebberij. Die reageerde aanvankelijk een beetje gereserveerd. Hoewel hij zich vooral op “De Koningin” concentreerde, had hij in een vluchtige blik direct al gezien wat voor vlees hij in de kuip had. Hij hield niet van dit soort types. Een grote patser met een gemene uitstraling, opzichtige kleding en sieraden, duidelijk asociaal en waarschijnlijk crimineel. Maar zijn interesse leek wel oprecht en dat vleide Frans toch ook wel weer. Al snel leek het alsof Frans de man een spoedcursus modelvliegen gaf. Al pratende bleef hij echter wel naar het stipje in de lucht turen en verloor hij “De Koningin” geen moment uit het oog.
‘Heeft het toestel ook een naam?’ vroeg de man aan Frans.
‘Jazeker, ik noem haar “De Koningin”,’ antwoordde Frans.
‘Da’s toevallig,’ zei de man, ‘ze noemen mij De Koning.’
Voor de eerste keer tijdens het gesprek liet Frans’ blik “De Koningin” los en keek hij de man scherp aan.
‘Da’s zeker toevallig,’ zei hij.

*
De volgende dag was Herman Koning er weer. Dit keer kwam hij aanrijden in een oude BMW 7 serie met belachelijk dikke wielen. Zonder te groeten begon hij Frans direct weer allerlei vragen te stellen. Hij wilde weten of er ook modelbouwcursussen bestonden en of iedereen lid kon worden van een modelbouwvereniging. Had je vergunningen nodig voor de zendapparatuur? Hoeveel tijd nam deze liefhebberij in beslag? Het leek alsof hij een lijstje met vragen afwerkte en net als een rechercheur systematisch tot een conclusie probeerde te komen.
‘U lijkt me echt enthousiast te zijn geworden meneer De Koning,’ zei Frans Terberg.
‘Mijn naam is Koning, “De Koning” is mijn bijnaam,’ zei Herman. ‘Ik ben inderdaad geïnteresseerd maar ik vraag me af of deze hobby voor mij is weggelegd. Ik heb weinig verstand van techniek en ik weet niet of ik zo’n ding wel zou kunnen besturen.’
‘Alles is te leren met een beetje doorzettingsvermogen en geduld,’ zei Frans zonder te weten dat hij later vreselijk veel spijt van deze aanmoediging zou krijgen. Je hebt ongeveer twintig vlieglessen nodig om de basis een beetje onder de knie te krijgen. En als je lid wordt van een vereniging kun je alle technische hulp krijgen die je nodig hebt.’
‘Echt?’ vroeg Herman Koning.
‘Ja hoor, maar het is wel een dure hobby.’
‘Dat is geen probleem,’ bromde Herman Koning.
Frans zei niks. Net toen hij dacht dat de man genoeg had om over na te denken, vroeg Herman Koning: ‘Zijn er ook modelvliegtuigen met straalmotoren?’
‘Jazeker,’ antwoordde Frans. ‘Maar dat is een heel andere categorie in het modelvliegen. En tegenwoordig zijn er ook steeds meer elektrisch aangedreven modellen. Ik moet zeggen dat die dingen bloedsnel zijn. Maar mijn voorkeur gaat toch uit naar zuigermotoren.’
‘Waarom?’
‘Ach, ik ben gewoon ouderwets. Die elektrische dingen hebben ongelooflijk veel power maar missen de charme van zuigermodellen. Het geluid en de geur enzo. En modeljets zijn vele malen duurder dan conventionele machines. Kosten tienduizenden euro’s. Zoveel geld heb ik gewoon niet.’
‘Hm. En verder?’
‘Ze zijn ongelooflijk geavanceerd en gevoelig. Om een modeljetmotor goed te laten draaien is een speciale boordcomputer nodig. Dat haalt wat mij betreft de romantiek er een beetje vanaf. Je bent meer programmeur dan bouwer vind ik. Bovendien zijn modeljets vaak échte schaalmodellen, exacte replica’s van bestaande straaljagers, meestal de F-15. Ik ontwerp veel liever zelf iets dan dat ik een bestaande kist helemaal nabouw in het klein.’
Herman Koning keek nadenkend naar de capriolen die het toestel maakte op zo’n 50 meter hoogte.
‘Maar het allergrootste nadeel vind ik de vliegeigenschappen,’ ging Frans Terberg verder. ‘Net als echte straaljagers zijn modeljets volledig afhankelijk van de enorme power van de motor. Zou die uitvallen dan valt het ding al snel uit de lucht. Ze zweven amper. Bij modeljets is dat door de schaal nog erger dan bij echte jets. Ze vliegen gewoon klote.’
‘Maar ze zullen toch ook wel voordelen hebben?’
‘Jawel, eerlijk is eerlijk, het geluid van een modeljet benadert veel meer de werkelijke sound van zijn grote broers dan dat zuigermodellen dat doen. Het gejank van een miniatuur zuigermotortje zoals deze hier, lijkt in de verste verte niet op een echte vliegtuigmotor,’ zei hij met zijn hoofd wijzend naar “De Koningin” die luid gierend overkwam.
‘Maar dit is dus leuker?’
‘Vind ik wel. Veel leuker zelfs,’ antwoordde Frans. ‘Zeker als je aan wedstrijden meedoet. Er zijn dan ook veel meer deelnemers.’
‘Dan ga ik dit ook doen,’ zei Herman Koning. Frans keek hem een beetje verbaasd aan.
‘U bedoelt met een zuigermodel vliegen?’
‘Ja. Én aan wedstrijden meedoen.’
‘Dat gaat wel even duren dan. U zegt net dat u weinig verstand heeft van techniek. En dat het besturen van zo’n dingetje niet makkelijk is, lijkt me duidelijk.’
‘Maar ú zei dat met geduld en doorzettingsvermogen alles te leren is toch? En ik ga dit niet alleen doen. Ik ken wel een paar technische mensen.’
Frans antwoordde niet.
‘Zijn bepaalde modellen geschikter dan andere om te leren vliegen?’ vroeg Herman Koning.
‘Jazeker, de meeste beginners oefenen met een trainer zoals de Calmato of Piper Cub. De instructeur koppelt dan zijn eigen zender met een kabel of draadloos aan die van de leerling en kan de besturing zo overnemen.’
‘Heeft u er ook zo één?’
‘Ik heb een oude Calmato, maar daarvan is de zender kapot.’
‘Doet het vliegtuig het nog wel?’
‘Zeker.’
‘Kunt u de zender repareren?’
‘Vast wel.’
‘Bent u morgen weer hier?’
‘Dat was ik wel van plan.’
‘Zelfde tijd?’
‘Ja, denk het wel.’
‘Mooi. Neem dat ding dan mee. En repareer die zender voor me. Ik koop ze allebei van u en ik wil er een beginnersles bij,’ zei Herman Koning. Hij wachtte Frans’ antwoord niet af en liep naar de BMW.

*
Die avond verkeerde Frans Terberg in tweestrijd. Als militair was hij gewend bevelen op te volgen maar dan alleen van meerderen en hij beschouwde Herman Koning zeker niet als een meerdere. De manier waarop Herman Koning hem een opdracht had gegeven, beviel Frans helemaal niet.
Aan de andere kant was modelvliegen inmiddels Frans’ religie geworden en iedere keer als hij iemand enthousiast wist te krijgen voor de sport voelde hij zich net als een succesvol missionaris. Bovendien kon hij het geld goed gebruiken dat Herman Koning voor de Calmato ging betalen. De man zou waarschijnlijk iedere willekeurige prijs betalen die Frans zou noemen. Hij besloot om op Herman Koning’s voorstel in te gaan maar hem ook te vertellen niet gediend te zijn van zijn manier van doen.
De volgende dag was Herman Koning er inderdaad, weer met een andere dikke auto en dit keer niet alleen. Uit de auto stapten nog twee andere kerels. Aso koppen met veelkleurige truien aan en dikke gouden kettingen om. Tuig.
Ze liepen op Frans af. Zonder te groeten of de twee nieuwkomers voor te stellen vroeg Herman Koning aan Frans: ‘Heb je hem bij je?’ Geen “u” meer.
‘Ja ik heb hem bij me, hij ligt in de auto. Wie zijn je vrienden?’ Dan zei hijzelf ook maar geen “u” meer.
‘Deze twee klojo’s gaan me helpen met mijn nieuwe hobby.’ Hij knikte naar de jongste van de twee. ‘Marco hier weet alles van computers en elektronica. Doet aan auto’s chiptunen enzo. Hij gaat ervoor zorgen dat de zender en de servo’s en zo goed werken.’
Marco van Hugten knikte nauwelijks zichtbaar naar Frans met een minachtende blik in zijn ogen.
‘En dit is mijn zwager Evert. Hij is lasser, timmerman en plaatwerker geweest en heel handig met hout en metaal. Hij gaat mijn modellen in elkaar zetten.’
Evert Lacroix mompelde iets onverstaanbaars.
Frans Terberg kreeg er direct spijt van dat hij zijn gevoel niet had gevolgd en de boot niet had afgehouden. Nu had hij vrienden gemaakt met een drugsdealer, een hacker en een autokraker. Nou ja vrienden, het was duidelijk dat de heren een band met hem wensten maar niet uit vriendschap.
‘Ik heb besloten ervan af te zien,’ zei Frans terwijl hij naar “De Koningin” liep die klaar stond om gestart te worden.
‘Oh ja?’ vroeg Herman Koning op een sarcastisch toontje. ‘Dat doe je snel dan, zonet zei je nog dat de Calmato in je auto ligt.’
‘Klopt, maar ik heb hier geen goed gevoel bij. Jullie zijn geen modelbouwers in hart en nieren. Bovendien was de zender niet meer te repareren. Die heb je echt nodig om te leren vliegen. Oh, en een instructeur. Dus, sorry...’
Hij zette de startmotor op de spinner van “De Koningin” en bracht de motor tot leven. Hing zijn zender op zijn buik en stuurde het toestel stuiterend over het gras. Daarna duwde hij de gas stick naar voren en gillend schoot het vliegtuig nerveus vooruit om na enkele seconden in een steile hoek snel op te stijgen.
‘Gaaf hè?’ hoorde hij Herman Koning achter hem tegen zijn makkers zeggen. ‘Weet je wat chef?’ zei Herman Koning. ‘We doen het anders. Ik neem eerst mijn vliegles en daarna kijken we wel of je me de Calmato nog steeds niet wilt verkopen.’
Voordat Frans kon antwoorden, werd zijn rechterarm op zijn rug gedraaid en kreeg hij een trap in zijn knieholte waardoor hij knielend voorover viel. Marco van Hugten hield hem in een pijnlijke houdgreep terwijl Herman Koning de draagband van de zender bij het sluitinkje losmaakte en uit Frans’ linkerhand trok.
‘Niet doen, hij slaat te pletter!’ riep Frans Terberg geschrokken.
“De Koningin” begon nu inderdaad scherp te dalen en wild heen en weer te zwenken. Het stipje in de lucht werd snel kleiner maar vooral ook onrustiger.
‘OK, hou die stickies dan gewoon vast samen met mij. Net als bij een duo-sprong bij parachute springen,’ zei Herman Koning lachend.
Marco van Hugten hielp Terberg omhoog en positioneerde hem naast Herman Koning. Het zag er raar uit, Frans Terberg die met één arm op zijn rug gedraaid, met de andere een knuppeltje bediende op de zender die door de enorm grote Koning werd vastgehouden.
‘Zo, nu ga jij me vertellen én laten zien hoe ik dit ding moet vliegen,’zei Herman Koning. ‘Laat hem maar los Marco. Maar meteen ingrijpen als meneer niet meewerkt.’
Frans had in elk geval de hoogte weten te beheersen. Nu pakte hij ook de andere knuppel en begon dan maar met de les. Hij had geen keuze als hij “De Koningin” heel wilde houden. Een speedkist kon in minder dan een seconde te pletter slaan als de besturing wegviel. Hij mocht van geluk spreken dat dat nu nog niet gebeurd was.
‘Trek de rechter knuppel langzaam naar achteren en houd de linker in het midden.’ “De Koningin” reageerde onmiddellijk en maakte een diepe zwaai waarna de neus weer omhoog wees en het toestel hoogte won. Het schudden werd minder. Maar het toestel vloog nog steeds van het groepje mannen in het weiland af en zou snel buiten bereik van de zender komen.
‘Nu de rechter langzaam naar links duwen.’
“De Koningin” begon aan een wijde bocht linksom.
‘Als hij nou zo meteen naar ons toevliegt, moet je er rekening mee houden dat naar links nu naar rechts is op je richting stick. Hoogte blijft wel hetzelfde werken.’ Frans’ stem klonk gespannen en rustig tegelijk.
‘Ik snap het,’ zei Herman Koning. ‘Ik krijg het al door. Even een beetje experimenteren.’
Hij liet het toestelletje allerlei bochten en zwenkingen maken. En hoe benauwd de situatie voor Frans Terberg ook was, hij zag wel dat de man er verrassend veel gevoel voor had.
‘Nu wil ik landen,’ zei Herman Koning.
‘Dat lukt je nooit!’ antwoordde Frans. ‘Als je dat probeert, slaat ie geheid te pletter!’
‘Ten eerste is het een zij en ten tweede lukt dat me wel,’ zei Herman Koning. ‘Maar alle hulp van jou is welkom.’
‘OK. Het belangrijkste is dat de snelheid niet te hoog is, je de neus omhoog houdt en de vleugelwielen de grond het eerst raken en niet het neuswiel. Anders slaat “ze” direct over de kop.’
‘Ja baas,’ zei Herman Koning. ‘Hoe doe ik dat?’
‘Draai het toestel verder door zodat het rechtuit kan landen. Dan rustig gas terugnemen totdat ik zeg dat de snelheid goed is. Bij een te hoge snelheid zal het zeker crashen.’
Herman Koning tuurde uiterst geconcentreerd naar het vliegtuig en deed wat Frans Terberg hem had gezegd. En verdomd, het werkte. Onwennig en enigszins onstabiel, maar het werkte.
‘OK,’ zei Frans, ‘dit is een mooie snelheid. Laat het toestel rustig zakken en houd de vleugels horizontaal. Wanneer ze vlak boven de grond is geef je nog meer up zodat het toestel op zijn vleugelwielen zal landen. Dan op de grond het gas dicht en rustig uit laten rollen.’
“De Koningin” kwam als een dronken zwaan, gracieus maar ook onhandig, aanvliegen. Herman had het gas toch te sterk verminderd. Daardoor verloor het toestel te snel hoogte, raakte bijna in een stall en helde teveel over naar één zijde waardoor de tip van de rechter vleugel licht de grond raakte. Voordat Frans iets kon zeggen gaf Herman wat gas bij en het toestel herstelde zich. Dansend en stuiterend raakten de wielen de grond. Het vliegtuig stabiliseerde zich en onverwacht gecontroleerd wist Herman Koning het neuswiel fluweelzacht aan de grond te krijgen. “De Koningin” stuiterde nog enkele tientallen meters door en kwam uiteindelijk tot stilstand. Herman Koning had in zijn leven redelijk vaak triomfantelijk gekeken, maar waarschijnlijk nog nooit zoals nu.
‘Hoe zet ik de motor uit?’ vroeg hij aan Frans.
Frans griste de zender uit Hermans handen. Marco van Hugten reageerde direct maar Herman gebaarde hem rustig te blijven.
‘Laat hem maar.’
Frans haalde een switch om waarmee de motor werd afgezet. Hij schudde zijn pijnlijke arm heen en weer en keek Herman Koning scherp aan. Geen angst.
‘Je had geen geweld hoeven te gebruiken. De dreiging van drie man was genoeg.’
‘Weet ik,’ zei Herman Koning. ‘Maar ik houd van het effect dat geweld heeft. Het neemt onduidelijkheden weg. Je weet nu precies wat je aan me hebt.’
‘En nu?’
‘Nu,’ zei Herman Koning, ‘ga jij die Calmato uit je auto halen en gaan we onderhandelen over de prijs.’
‘Onderhandelen? Geld was toch geen probleem?’ zei Frans spottend.
‘Zeker niet. Geld zat. Maar dat is nog geen reden om het over de balk te gooien. Ik betaal niet graag teveel.’
‘Ik krijg niet graag te weinig,’ zei Frans terwijl hij naar zijn auto liep en de kofferbak opendeed. ‘Kom hier maar kijken, ik ga niet slepen met al die zooi.’
De drie mannen keken elkaar even aan en besloten geluidloos. Ze kwamen naar de auto en keken in de kofferbak. Frans rolde een deken open. Daarin lag een volledig gedemonteerde Calmato in rood en wit met een zwarte zender ernaast.
‘Dit is hem. Aangezien je modelbouwer wilt worden, heb ik hem helemaal uit elkaar gehaald voor je. Kan je technische man meteen lekker gaan oefenen. Het kan zijn dat de zender het toch weer doet trouwens.’
Herman Koning keek hem geamuseerd aan.
‘Dat is heel attent van je. Hoeveel wil je ervoor hebben?’
‘Driehonderdvijftig en daar kan niks vanaf,’ zei Frans.
‘Goed. Dan geef ik je honderd. En dan rammen we je niet in mekaar en laten we je familie met rust. Dat is je toch wel tweehonderdvijftig eurie waard?’
Frans’ brein probeerde de hele situatie te calculeren. Emotioneel lukte dat niet, rationeel gelukkig wel. Het was duidelijk. Hij kon weinig uitrichten en zou zichzelf alleen maar benadelen als hij verzet zou bieden. Deze klootzakken hadden nou eenmaal de touwtjes in handen, hoe oneerlijk dat ook was. De conclusie was simpel: nu meewerken, later terugpakken. En dat allemaal omdat één of andere aso een nieuwe hobby had gevonden.
‘Lijkt me redelijk,’ zei Frans en hield zijn hand op. Herman Koning haalde een dikke rol eurobiljetten uit zijn broekzak en pelde twee briefjes van vijftig uit het pak. Een fractie van wat hij bij zich droeg.
‘Het was een genoegen om zaken met je te doen. We zullen elkaar vast wel vaker gaan tegenkomen nu ik ook modelbouwer ga worden,’ zei Herman Koning.
‘Ongetwijfeld,’ zei Frans.
Marco van Hugten en Evert Lacroix laadden hun armen vol met de onderdelen. De drie mannen liepen met hun buit naar de bestelbus waar ze mee gekomen waren.
‘Ongetwijfeld,’ zei Frans nogmaals terwijl hij ze nakeek.

*
Ron Leber kwam tegelijkertijd met de lijkwagen aan op de plaats van het ongeluk en de schietpartij.
Er waren al twee ambulances en twee politiewagens ter plaatse. Een witte bestelbus lag half in de sloot schuin tegen de slootkant aan. Over de voorkant van de auto was een grijs zeil gespannen om nieuwsgierige blikken te weren. Er lag een met een wit laken afgedekt lichaam in de berm en één op het wegdek. Gek genoeg had deze afgelegen plek des onheils op dit vroege tijdstip al een vrij grote groep ramptoeristen aangetrokken.
Ron Leber stapte uit zijn Mégane en liep naar de agenten die bij een andere witte auto stonden. Ze spraken door de openstaande voordeur met een beveiligingsbeambte die op de passagiersstoel zat. Hij liet zijn legitimatie aan één van de twee dienders zien.
‘Goedemorgen, Leber, recherche. Wat is er gebeurd?’
‘Het is een nogal raar verhaal,’ antwoordde de agent. ‘Deze meneer hier heeft alles zien gebeuren, althans de moordaanslag, het ongeluk niet.’
Ron Leber legde zijn arm op het dak van de auto en leunde naar binnen.
‘Kunt u mij zo precies mogelijk vertellen wat u gezien heeft meneer?’ vroeg hij aan Tom van Vleuten. Het viel Leber op dat de man lijkbleek was en roodomrande ogen had. Waarschijnlijk een combinatie van shock en slaapgebrek. Maar Tom van Vleuten’s stem klonk ontspannen en duidelijk. Hij vertelde Ron Leber wat hij gezien had.
‘Mijn dienst zat er bijna op. Ik moest alleen nog even een gebouw controleren waar ze fruit opslaan of zo. Dat is hier zo’n drie kilometer vandaan schat ik. Er waren wegwerkzaamheden op de A12. Er was een heel stuk maar één baan open deze kant op. Dan sta je zelfs ’s nachts nog in de file. Daardoor was ik aan de late kant. Op een gegeven moment ben ik eraf gegaan en heb ik een route binnendoor genomen. Het werd al licht toen ik hier aan kwam. Ik zag die Transporter in de sloot liggen en ernaast lag een man in de berm en één op de weg. Het eerste wat ik heb gedaan, is 112 bellen. Daarna ben ik gaan kijken of ze bij kennis waren. Dat was niet zo. Tenminste, die vent op het wegdek kreunde even maar raakte direct weer bewusteloos. Dat de man in de Transporter dood was, zag ik direct. Ik heb wel een EHBO cursus gedaan, maar dit zag er allemaal zo ernstig uit dat ik besloot om nergens aan te komen. Terwijl ik op de ambulance wachtte, ben ik maar weer in mijn auto gaan zitten. Ineens... ik kan het eigenlijk niet goed beschrijven, maar het leek alsof het hoofd van die vent in de berm explodeerde. Ik keek naar hem en báts! Er stoof een hele wolk van bloed uit zijn achterhoofd op. Ik begreep even niet wat er gebeurde maar toen bewoog het lichaam van die man hier op de weg ook. Hij richtte zich even op en zakte weer in mekaar. Ik realiseerde me toen dat er op ze geschóten werd. Ik... het klinkt misschien vreemd, maar ik wíst dat die kerel in de Transporter de volgende zou zijn. En dat was ook zo. Volgens mij werd ie twee keer geraakt in zijn hoofd. Ik ben toen zelf onder de auto gekropen omdat ik bang was… eh... dat ik de volgende zou zijn. Maar daarna is er volgens mij niet meer geschoten.’
Ron Leber had al heel wat getuigenverklaringen gehoord, maar één zo bizar als deze nog nooit.
‘Weet u zeker dat er nog niet op de heren geschoten was toen u ze hier aantrof?’ vroeg hij aan de beveiligingsman. Die moest even nadenken.
‘Ik had nog nooit een kogelwond in het echt gezien totdat er op deze gasten geschoten werd. Met zekerheid kan ik het niet zeggen maarruh... nee, ik denk niet dat er al op ze geschoten was toen ik ze aantrof.’
‘Dus ze hebben waarschijnlijk voorafgaand aan de schietpartij een ongeluk gehad,’ zei Leber. ‘Heeft u enig idee wat dat ongeluk veroorzaakt kan hebben?’
‘Nee, dat maakte de hele aanblik juist zo maf. Midden in het veld op één van de rustigste wegen die ik ken, ligt er een auto half in de sloot. Misschien is er een tegenligger op hun weghelft gekomen? Of was de bestuurder gewoon lam? Ik weet het niet.’
‘Heeft u de schoten gehoord?’
‘Nee.’
‘Geen enkel geluid, ook niet in de verte?’
‘Eh… nee.’
Ron Leber keek de kant op waar de schoten ongeveer vandaan hadden moeten komen. Zo’n drie á vierhonderd meter verderop was de verhoging waarop de nieuwe snelweg lag goed te zien. Hoogstwaarschijnlijk had de schutter daarvandaan geschoten. Het was nagenoeg windstil. Scherpschutters die op slachtoffers van verkeersongelukken schoten in een weids landelijk gebied gebruikten naar alle waarschijnlijkheid geen geluidsdemper.’
‘U bent toch niet slechthorend?’ vroeg Ron Leber aan Tom van Vleuten.
‘Nee hoor.’
‘Gebruikt u drugs?’
Tom bleef relaxed. Die smeris had door dat hij stoned was. So what?
‘Ik mag graag een joint roken. Dat is toch niet illegaal?’
‘In strikt juridische zin is het dat wel, zeker als u ook nog eens achter het stuur zit én aan het werk bent, maar daar gaat het nu niet om. Kan het zijn dat u de schoten niet gehoord heeft omdat u onder invloed van drugs was?’
‘Nee. Ik heb de schoten niet gehoord omdat ik dít aan had staan toen er geschoten werd.’ Tom draaide de volumeknop van de Pioneer omhoog en Tiësto knalde weer uit de speakers en de subwoofer.
Ron Leber keek hem even onbewogen aan en beval hem met een handgebaar het lawaai te stoppen.
‘U zet dus keihard muziek op terwijl u net een ongeval heeft aangetroffen met zwaargewonden en zelfs doden?’
‘Het leek me een goede manier om niet helemaal door te draaien tijdens het wachten op jullie,’ zei Tom.
Ron Leber bleef hem strak aankijken.
‘Dat zou kunnen, maar waarom met zulke afschuwelijke muziek?’
‘Smaken verschillen,’ antwoordde Tom.
‘Zijn u verder nog zaken opgevallen die ik zou moeten weten? Hoe onbenullig ook?’ vroeg Ron Leber.
‘Nou...’ zei Tom nadenkend, ‘wat ik een beetje raar vond, was dat er allemaal kapot speelgoed of zo uit het busje was gevallen. Kijk daar ligt het.’ Hij wees naar de brokstukken en scherven van de Firehawk.
Ron Leber volgde zijn blik en zei niks. Kapot speelgoed. Dode kampers, geliquideerd na een eenzijdig en onverklaarbaar auto-ongeluk. Een getuige van de schietpartij die stoned was en Tiësto draaide. Dit was een zaak als geen andere.
‘Ik laat u naar huis brengen. Uw auto kunt u morgen of overmorgen komen halen op het bureau. Nadat wij uw officiële verklaring hebben opgenomen.’
Ron Leber gaf Tom zijn kaartje.
‘Belt u ons even voor een afspraak.’

*
Binnen een paar maanden tijd was de sfeer in de modelbouwvereniging compleet verpest.
Herman Koning en zijn twee maten verstoorden vergaderingen, meetings en wedstrijddagen met hun asociale gedrag. Hun aanwezigheid alleen al, intimideerde de weerloze hobbyisten die tijdens het uitoefenen van hun liefhebberij nog nooit eerder met agressie waren geconfronteerd. Zij lieten zich gemakkelijk door Herman Koning en zijn aanhang bang maken en bedreigen. De wereld van de modelbouw bestond nu eenmaal niet uit macho’s en stoere kerels, een uitzondering daargelaten. Gemiddelde modelbouw enthousiastelingen waren meestal huisvaders, techniekfreaks, nerds, scholieren, gepensioneerde monteurs of ingenieurs. Geen ruziezoekers, kroegtijgers, gokkers of vechtersbazen.
De komst van Herman Koning veroorzaakte een cultuurshock in het altijd zo stabiele wereldje van modelbouwers. De reacties, voor zover waarneembaar, varieerden van verontwaardiging en ingehouden woede tot totale apathie. Maar het resulteerde ook in tientallen opzeggingen van het lidmaatschap van de modelbouwvereniging. En als Herman Koning en zijn vrienden niet in de buurt waren, werd er fluisterend geklaagd en gescholden op de aanstichter van deze vreselijke kentering: Frans Terberg.

*
Tom van Vleuten werd om half drie ‘s middags wakker. De rechercheur had zijn persoonlijke gegevens genoteerd, beloofd om Tom’s baas op de hoogte te stellen en hem naar huis laten brengen. Tom had zijn mobiel op stil gezet en op het display stond dat hij vier oproepen had gemist. Drie keer het nummer van het kantoor van Argus Security Services en eenmaal een onbekend nummer. Hij zette koffie, at een oudbakken krentenbol en belde naar zijn werk. De directeur zelf, Ed Boersma, nam op.
‘Wat is er in godsnaam allemaal gebeurd man?!’ vroeg die nadat Tom er een hees ‘goedemorgen’ had uit gerocheld. ‘Ik werd vanochtend gebeld door een rechercheur. Hij zei dat je getuige van iets was geweest en dat ze je auto hadden meegenomen. Wat is er gebeurd?’
‘Ja weet ik veel,’ zei Tom. Hij vertelde het hele verhaal aan zijn baas. ‘Volgens mij staat m’n dienstauto nu inderdaad op het bureau.’
‘Waarom heb je niet naar kantoor gebeld man? Dan had je direct assistentie gekregen!’
Tom nam een slok koffie.
‘Ik was in shock Ed. Als je zoiets meemaakt, denk je niet meer logisch na. Bovendien hadden de collega’s niks kunnen doen.’
Ed Boersma bromde iets aan de andere kant van de lijn.
‘Daar ben je wel snel van hersteld dan, van die shock. Maar wat wil je dat ik doe? Moet ik je ziek melden of ga je morgen weer aan het werk?’
Tom dacht na. Hij deed zich altijd dommer voor dan hij in werkelijkheid was. Hoewel de bizarre gebeurtenis grote indruk op hem had gemaakt, was hij er niet door aangeslagen of emotioneel geraakt. Eerder geïntrigeerd. Een mooi woord dat hij graag gebruikte. Hoe zat dat hele verhaal nu eigenlijk in elkaar? Wie waren die lui en waarom waren ze van de weg geraakt? Wie had er op ze geschoten? Tom realiseerde zich ineens dat hij verschrikkelijk graag wilde weten wat het bizarre ongeluk en de schietpartij precies te betekenen hadden. Met zijn mobiel aan zijn oor nam hij zich voor de ware toedracht van dit mysterie te achterhalen. Als hij nu zou zeggen dat ie even rust nodig had, zou zijn baas daar waarschijnlijk alle begrip voor hebben. En dan zou hij zelf op onderzoek uit kunnen gaan.
‘Tom, ben je er nog?’
‘Eh, ja ja... natuurlijk. Eh, nou.. ik moet zeggen dat ik toch wel een beetje van streek ben na het meemaken van zo’n schietpartij en de aanblik van die dode kerels. Ik heb geen oog dichtgedaan, ondanks de slaappillen die ik heb genomen. Ik zou eigenlijk wel even rustig willen bijkomen. Waarschijnlijk ben ik als gevolg van de shock op dit moment ook veel te opgefokt om mijn werk naar behoren te kunnen doen.’
‘Hm. Goed, dan meld ik je ziek. Als wij iets voor je kunnen doen dan hoor ik het wel.’
‘Ja, natuurlijk, bedankt,’ zei Tom en wilde ophangen.
‘Oh en Tom, wat was de naam van die rechercheur ook alweer? We hebben de auto natuurlijk nodig en ik heb zijn nummer niet gevraagd toen hij belde vanochtend.’
‘Wacht, ik heb zijn kaartje hier ergens.’ Tom las de naam en het nummer op.
‘OK. Wij halen de auto op. Ik hoor wel wanneer je weer kunt beginnen. Sterkte.’
‘Bedankt,’ zei Tom, hing op, zette de tv aan en ging achter zijn computer zitten.
Op tv waren beelden te zien van de plek van de misdaad. Volgens het commentaar ging het om een bizarre afrekening in het criminele milieu. In de studio was Peter R. de Vries om zijn deskundige commentaar te geven. Op zijn bekende zeurderige en belerende toontje vertelde hij dat Herman K. de grootste en bekendste wietbaron van Nederland was. Natuurlijk kende Peter R. Herman K. persoonlijk en verbaasde het hem helemaal niks dat hij geliquideerd was. Sterker nog, hij had altijd al met de mogelijkheid rekening gehouden. Wat Peter R. wel opvallend vond, was het feit dat Herman K. en zijn maten pas waren doodgeschoten nadat hun auto op onverklaarbare wijze in de sloot was geraakt. Kennelijk had Peter R. bronnen bij de politie want hij beschikte nu al over een aantal feiten die verder niemand zou kunnen weten. Afgezien van Tom zelf natuurlijk maar Peter R. de Vries had hem niet gesproken.
Toen Peter R. uitgepraat was, kwamen er weer beelden van de bus in de sloot. Het camerateam moest vrij snel aanwezig zijn geweest want Tom’s dienstwagen was nog op sommige beelden te zien. Ook waren de schaduwen op de beelden lang dus had de zon ten tijde van de opnamen nog laag gestaan. Tom vond het heel slim van zichzelf dat hij een dergelijke conclusie kon trekken. Toen hij zojuist met zijn baas sprak, was er een gevoel bij Tom opgekomen dat ie al een tijdje niet had gehad: speurhonger. Altijd al was hij geïntrigeerd geweest door mysteries en raadsels, vooral wanneer die met misdaad te maken hadden. Wanneer hem als kind gevraagd werd wat hij later wilde worden was zijn antwoord steevast “deetektif”.
Op de lagere school had hij een buurjongetje met dezelfde toekomstdroom. Samen gingen ze dan “observeren”. Met een oude verrekijker van zijn vader hielden ze vanuit verdekt opgestelde posities “verdachten” in de gaten. In de praktijk kwam het erop neer dat nietsvermoedende overburen vanuit het zolderraam van Tom’s ouderlijk huis door twee jochies van tien begluurd werden. De verdenkingen kregen vanzelf vorm. Zo waren ze er vrij zeker van dat die dikke van nummer 74, oftewel Doelwit 1, zijn vrouw wilde vergiftigen. De man wachtte altijd totdat zijn vrouw de keuken uit was en gooide dan wit poeder in haar koffie of thee. Toen zijn vriendje opperde dat de man door zijn echtgenote op dieet was gezet en stiekem suiker in zijn eigen koffie deed wanneer zijn vrouw niet keek, stortte Tom’s wereld in. Dat was helemaal niet spannend. Tom bracht er daarom tegenin dat die vrouw wel heel erg lelijk was en dat die dikke echt niet naar zo’n stom wijf zou luisteren. Nee, het ging hier wel degelijk om moordplannen.
Tom’s moeder lag in het ziekenhuis. Zijn vader nam hem elke avond mee naar het bezoekuur. Zijn moeder was er slecht aan toe. Ze had een ziekte waar je haar van ging uitvallen en oma had Tom verteld dat mama binnenkort naar Jezus toe zou gaan. Op een avond waren ze net terug van het ziekenhuis toen Tom’s vader zei dat hij even weg moest en dat Tom nog maar even tv moest kijken. Tom liep de achtertuin in en gooide een paar steentjes tegen het slaapkamerraam van zijn buurjongetje. Die stak direct zijn kop naar buiten.
‘Wat is er?’
‘Mijn vader is weg. Kom je observeren?’
‘OK.’
Het buurjongetje kwam een paar seconden later door een gat in de tuinheg Tom’s tuin inlopen en samen gingen ze naar hun observatiepost. Bij de overburen was alles rustig. Die dikke was er niet en de buurvrouw keek tv. Na een paar minuten zag Tom zijn vaders auto de straat inrijden.
‘Kut, mijn vader is alweer thuis,’ zei hij. ‘Ging zeker alleen maar sigaretten halen.’
Tot zijn verbazing liep zijn vader niet hun eigen tuinpad op maar klopte hij bij nummer 74 op het raam. De lelijke buurvrouw stond op uit haar stoel, deed de tv en het licht in de huiskamer uit en opende snel de voordeur voor zijn vader die naar binnenglipte. Beneden in het huis bleef het donker maar hij zag het licht in de slaapkamer aangaan. De gordijnen waren niet helemaal gesloten en door de kier zag hij dat de lelijke buurvrouw zich uitkleedde. Even was ze uit beeld maar ineens zag hij zijn vaders behaarde kont door de kier. De lelijke buurvrouw zat op haar knieën tegenover hem want Tom zag dat ze zich met haar handen aan zijn vader’s heupen vasthield. Het leek wel alsof ze zijn vaders piemel aan het bekijken was!
Tom begreep niet helemaal wat hij zag. Zijn vriendje was op het gebied van seks duidelijk iets verder. Met een zwaar Twents accent gaf hij commentaar op wat hij zag gebeuren.
‘Ik weet wat dat is! Dat is peeepen! ’ Dan stopt de jongen zijn piemel in de mond van het meisje! En soms stopt de jongen zijn piemel in haar poepgaatje! En op een gegeven moment komt er guil uit! Mijn broer heeft dat op een video gezien!’
Hoewel Tom niet helemaal wist wat er aan de hand was, begreep hij wel dat hier iets niet klopte. Natuurlijk had hij wel eens van seks gehoord op school en hij wist ook dat je zoiets niet stiekem met een lelijke buurvrouw deed. Tom had al geen goede band met zijn vader maar op dit moment haatte hij hem zelfs. Zijn eigen vader bedroog zijn zieke, lieve moeder. Tom was woedend. Hij stuurde het buurjongetje weg en ging beneden op zijn vader zitten wachten. Die kwam bijna een uur later thuis. Tom gaf hem niet eens de kans iets te zeggen.
‘Wat heb jij bij de buurvrouw gedaan?’
Zijn vader stond als versteend.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik heb je wel gezien hoor. Ze ging je peepen.’
‘Wat? Waar heb je het over? ’
‘Je was aan het seksen met de lelijke buurvrouw van nummer 74. Ik ga het tegen mama zeggen!’
Zijn vader sloeg op tilt.
‘Jij lelijk rotjong! Ben je mij aan het begluren? Ik zal je!’
Zijn vader pakte Tom hardhandig bij zijn oor en sleurde hem vloekend en tierend mee de trap op naar boven. Tom begon te huilen en te gillen. Op zolder smeet zijn vader hem op de slaapbank en keek wild ademend om zich heen. Hij zag de verrekijker bij het zolderraam staan.
‘Dus dat ben je hier ’s avonds stiekem aan het doen, mensen begluren!’
Hij stapte met geheven hand op Tom af en gaf hem een klap in zijn gezicht. Tom rolde weg en kroop vliegensvlug over de grond voor zijn vaders voeten langs. Zijn hoofd suisde van de harde klap. Hij probeerde naar de deur te komen, kwam omhoog en hield zich even staande tegen de strijkplank die langs de muur stond. Zijn vader kwam achter hem aan en greep hem vast bij zijn linker bovenarm. In een reflex pakte Tom met zijn rechterhand de strijkbout die op de strijkplank stond en zwiepte daarmee om zich heen. De punt van de strijkbout raakte in volle vaart zijn vader op zijn slaap. Diens greep verslapte. Tom zag zijn vader ontzet en verbaasd naar zijn eigen handen kijken. Die zaten onder het bloed. De linkerkant van zijn vaders hoofd was volledig rood en een enorme bloedvlek verspreidde zich naar beneden over zijn witte overhemd.
‘Net goed rotzak!’ krijste Tom en sloeg de strijkbout nog een keer met alle kracht die hij had tegen de zijkant van zijn vaders hoofd. Tom zou de aanblik die hij toen kreeg zijn hele leven niet meer vergeten. Zijn vaders ogen werden van het ene op het andere moment dof en uitdrukkingsloos. Zijn mond viel open en langzaam zakte zijn lichaam naar beneden en viel vervolgens languit achterover.
Tom had zijn vader recht in de ogen gekeken terwijl hij stierf.

*
Het had niet lang geduurd voordat Herman Koning zo’n beetje alles bereikt had wat er op het gebied van modelvliegtuigen met zuigermotoren te bereiken was.
Zijn spullen waren veruit superieur. Koning vloog alleen met het meest geavanceerde spul dat ook nog eens perfect getuned was. En dat was niet alleen een kwestie van geld, nee, hier moest wel een geniale technicus achter zitten. Allemaal geen persoonlijke verdienste want voor Koning was iedereen bang of te koop, maar niemand kon om het feit heen dat Herman Koning een zeer behendige piloot was. Onervaren misschien, maar wel een onmiskenbaar talent. Nadat Herman Koning zijn entree in het modelbouwwereldje had gemaakt, was het andere grote talent Frans Terberg al vrij vlot van het toneel verdwenen. Niemand had ooit meer iets van hem gezien of gehoord. Het gerucht dat hij achter de schermen voor grof geld Herman K ×
SERVICE
Contact
 
Vragen