Fragment
1 augustus 1674, 19.00 uur
Het knallen van de zweep echode in de ras naderende zomeravond. De koetsier keek met een ernstig gezicht achterom en zag hoe snel de zomerstorm dichterbij kwam. De snelheid waarmee de storm zich over het land verplaatste, was ongekend. Inktzwarte wolken die borrelden als kokend water in een ketel. Felle bliksemschichten die gepaard gingen met harde knallen, vergelijkbaar met die van een kanon, gevolgd door gedonder en gekraak van bomen die het begaven in het natuurgeweld. Muren van boerderijen die instortten, hooibergen die door de zwiepende wind hoog in de lucht werden getild. Hier en daar het geschreeuw van mensen in nood, waarvoor er geen redding mogelijk was. De wielen van de koets denderden over de slechte weg naar de stad Utrecht. De koetsier probeerde zoveel mogelijk de gaten in het wegdek te vermijden, maar dat was een onbegonnen zaak. Echter, had hij geen keuze. Langzamer gaan rijden of de koets onder een groepje bomen stallen, kon alleen maar rampzalige gevolgen hebben, gezien het naderende gezicht van de storm. De koetsier durfde zich er geen voorstelling van te maken hoe het moest zijn in het hart van de storm. Hij liet de zweep opnieuw knallen. De snelheid waarmee de storm over het land trok nam toe. Het risico dat een wiel in een gat kapot werd gereden, nam per minuut toe. Hopelijk was Vrouwe Fortuna de koetsier en zijn passagiers vanavond gunstig gezind. In de koets zaten Klaas Calkoen en zijn jonge vrouw Maertje , die probeerden zich zo goed en zo kwaad mogelijk te beschermen tegen kuilen in de weg, door met één hand een van de twee deurlijsten vast te pakken en met de andere hand stevig in het kussen van de bank te knijpen. Het had weinig zin om de koetsier te vragen snelheid te minderen, ze mochten al blij zijn als de beste man hen op tijd in veiligheid kon brengen. Als een speelbal werd Maertje heen en weer geduwd door een onzichtbare hand van een rancuneuze weerdemon. Het kostte de tengere vrouw de grootste moeite om de deurlijst vast te houden. De afdruk van haar nagels zaten in het hout. Haar echtgenoot stootte zijn hoofd voor de zoveelste keer aan het dak van de koets. Met de kop van zijn wandelstok tikte hij tegen het luik aan onder de bok. Het duurde even voordat het luik een paar centimeter werd opengemaakt. ‘Hoelang nog?’, schreeuwde de mannelijke passagier. De koetsier had de grootste moeite om de teugels stevig vast te houden: ‘Hooguit vijf minuten.’
×