Samenvatting
Volgens Florence Nightingale (1820-1910) mag de mens bij zijn streven naar het volmaakte geluk zoals God dit bedoeld heeft niet afgaan op het gezag van de openbaring, oftewel het gezag van de bijbel en de kerk, maar wel op zijn eigen observatie en ervaring. Dit streven naar het volmaakte geluk is een opgave voor heel de mensheid door de eeuwen heen, niet alleen voor mannen maar ook voor vrouwen. In de eerste hoofdstukken beschrijft Nightingale gangbare theologische opvattingen en godsdienstige praktijken en legt zij uit waarom die niet bijdragen tot het geluk van de mens. Tevens plaatst ze de nodige kanttekeningen bij de pretenties van de kerken wanneer het gaat om de invloed van het geloof op het dagelijks leven. Niets of niemand blijft voor haar kritiek gespaard. Gaandeweg het boek verschuift het accent naar de positie van de vrouw en ontpopt Nightingale zich als een religieus geïnspireerde feministe. Met een vlijmscherpe pen, maar ook met enig gevoel voor humor, stelt zij de achterstelling van de vrouw – in de samenleving, in de kerk en in het gezin – aan de kaak. Nightingale sluit dit deel af met het verhaal over Cassandra, een klassieker in de feministische literatuur.