Samenvatting
Aanleiding tot het schrijven van Stof tot nadenken was dat Nightingale’s tijdgenoten, net als zo veel mensen in onze tijd, God uit het oog hadden verloren. Wetenschappers beweerden dat het bestaan van God het menselijk verstand te boven ging en de meeste kerkgangers geloofden alleen nog maar voor de vorm in God. In dit eerste deel reflecteert Florence Nightingale (1820-1910) over het bestaan en de eigenschappen van God. Zij doet dit aan de hand van vragen die van alle tijden zijn: Als u in God gelooft, wat voor God bedoelt u dan? Wat betekent geloven voor u? Welk plan zit er achter de schepping? Wat is de oorsprong van het kwaad? Is er een leven na de dood? In antwoord op deze vragen schetst Nightingale het beeld van een God die zich niet door middel van wonderen of Zijn voorzienigheid aan de mens openbaart, maar door middel van wetten, zowel in de fysieke als in de morele wereld. Deze wetten zijn de uitdrukking van de gedachte van God en verschaffen de mens zowel de middelen als de prikkel om met behulp van zijn eigen vermogens te ontdekken wat God wil en te streven naar het volmaakte geluk zoals dit door God bedoeld is.