Samenvatting
Het zal je maar gebeuren… Een rustige, zonnige avond. De dochter viert vakantie in Albanië, de zoon staat klaar op de wielerbaan voor de wekelijkse training. De ouders, broer en zus appen nog even totdat de zoon afbreekt met de woorden: ‘Stil, ik moet fietsen.’ Een paar uur later ligt het leven van de ouders aan flarden. Hun zoon blijkt tijdens de sprint te zijn verongelukt. Er is maar één weg; de weg naar Bolsward, naar een huis vol rouw… Lies Boven-Boonstra opent vanaf de eerste regel ruimhartig haar moederhart. Ze beschrijft hoe de eerste twee jaar van het rouwproces diepe sporen in haar leven trekt; ook in haar leven als christen. Het leven van een rouwende moeder gaat verder. Openhartig deelt Lies haar gedachten, gevoelens en de schijnbaar kleine gebeurtenissen die haar weer herinneren aan het vreselijke verlies. Ze ontdekt dat ze niets kan met goedbedoelde maar platgetreden clichés zoals het ‘een plekje geven’ of de dooddoener ‘alles komt goed’. Rouwen is een rauwe bezigheid voor een moeder die geen genoegen neemt met makkelijke antwoorden. Hoe en waar vindt ze de kracht om verder te gaan? Al na enkele bladzijden begreep ik dat hier iets op papier was gezet dat ik nog wel eens mis in afscheidsdiensten, in rouwadvertenties, in allerlei vormen van goedbedoeld meeleven en in geloofsgetuigenissen van rouwenden. Ik kan het met één woord aanduiden: eerlijkheid. Het raakte mij dat Lies haar gevoelens niet overschreeuwt met haar geloof, en evenmin haar geloof overschreeuwt met haar gevoel. Juist in het spanningsveld tussen deze twee zoekt ze met haar verscheurde moederhart een weg in de rouw. Het is deze eerlijkheid die dit rouwverslag meer dan persoonlijke waarde geeft: het is een bemoediging en gids voor ieder die, aangeslagen door de mokerslag van plotseling verlies, gevoel en geloof niet zomaar bij elkaar kan krijgen. (Philip Troost)