Fragment
Het oude vrouwtje met de stok,
Het oude vrouwtje liep gekromd, steunend op haar stok, langs het water van het halve maantje. De maan stond aan de hemel en scheen vol op het zwart glanzende water van de vijver. Er was verder geen mens te bekennen aan de waterkant.
Plots ging er een rimpeling door de zwarte spiegel voor haar, welke na enkele ogenblikken weer verdween. Zij zag iets wat zij vroeger ook wel eens had gezien, maar vergeten was dat het bestond. Het oude vrouwtje zag plotseling twee kikkers voor haar opdoemen vanuit het water.
Zij stond in de weg, want de kikkers wilden over de weg oversteken, maar zij ging niet opzij. Dus bleven de kikkers ook maar staan, wachtend op doorgang. Eerst dacht het oude vrouwtje, dat ze maar één kikker zag, maar het bleken er twee te zijn. De ene kikker, de kleinste, torste de grootste op zijn rug. Of eigenlijk háár rug, want het was het vrouwtje, dat het mannetje droeg. Het mannetje keek op naar het oude vrouwtje en vroeg: “wat doet u hier toch, zo op deze plek".
×