Fragment
“Hebt u er nou nooit verkeerd aan gedaan om de winkel in de oorlog open te houden en ook aan de Duitsers te leveren die in de winkel kwamen om iets te kopen?” vroeg ze plompverloren, nadat ze een stukje chocola in haar mond had gestoken en de vooroorlogse smaak ervan vol genoegen tot haar liet doordringen.
“Ik bedoel, kunnen ze u dat ook ineens kwalijk gaan nemen en daarvoor straffen. Ze zijn nu echt in de stemming om op alle slakken zout te leggen.”
Ze had er nog nooit over nagedacht en het was tot nu toe ook nooit in haar opgekomen dat zoiets verkeerd zou kunnen zijn. Ze schrok ineens een beetje toen ze zichzelf deze vraag aan haar vader hoorde stellen.
Misschien dat ze nu iets losmaakte wat beter vast kon blijven zitten. Maar haar vader leek blij met de vraag.
“Ik heb er vaak over nagedacht, Maria. Al vanaf de dag dat de moffen hier de baas waren. Er is zelfs een moment geweest dat ik de zaak wilde sluiten, toen duidelijk werd hoe ze in werkelijkheid waren en wat ze in hun schild voerden. Dat was in de tijd van die staking in februari. Weet je dat nog?”
Maria knikte. Dat was in de tijd dat ze voor het eerst een jongen had, voor haar een periode van kinderlijke zorgeloosheid, die schril afstak tegen wat er wereldwijd aan de hand was, maar waar ze weinig tot niets over te horen kregen, omdat het nieuws niet tot hier doordrong of zo bewerkt was dat je er gewoon niet van op aan kon.
“Maar toen ik er achter kwam dat het alternatief zou zijn dat ik dan naar Duitsland zou moeten om daar te werk gesteld te worden, waarmee ik jullie in de steek zou moeten laten en te weinig zou verdienen om jullie allemaal te kunnen onderhouden ben ik maar blijven doen wat ik deed. Het had zelfs zo kunnen zijn dat als ik de zaak gesloten had en weg had gemoeten, ze er een ander in hadden gezet omdat de Duitsers vonden dat de winkel moest blijven en dan hadden jullie vrijwel zeker ook onze bovenwoning moeten verlaten. En dat was voor mij onverteerbaar. Maar het heeft me al die jaren wel erg tegen de borst gestuit om dit werk te moeten blijven doen, waarbij je altijd maar vriendelijk moet blijven, ook tegen mensen die je niet mag en dus ook tegen de moffen.”
Hij dacht even na over wat hij er verder over zou zeggen en vooral hoe.
“Al die mensen die zo gemakkelijk beweren dat je altijd een keuze hebt en die kennelijk precies weten wat goed en kwaad is, die mensen praten als een kip zonder kop. Je hebt niet altijd een keus. Heel vaak juist niet! Er zijn omstandigheden die je slechts één kant opduwen omdat je een verantwoordelijkheid hebt, die groter en belangrijker is dan jezelf en waarnaar je moet luisteren, ook al kost dat moeite. Ja, als je alleen bent en verder niets te verliezen, ja dan wordt het gemakkelijk om de goeie keuzes te maken en daar dik over te doen, hoewel trouwens lang niet altijd duidelijk wordt welke de juiste is. Ik heb gedaan wat ik dacht te moeten doen, Maria en als dat in de ogen van anderen die het beter denken te weten onvoldoende is, dan is dat maar zo. Voor mijn geweten heb ik goed gehandeld en als dat voor jullie ook goed genoeg is geweest dan kunnen me de gevolgen van mijn doen en laten niets meer schelen. Op mijn leeftijd,” en nu keek hij Maria recht in de ogen, “en met kinderen zoals jij die niet alleen zichzelf maar ook anderen kunnen redden, kun je dat onbevreesd zeggen.”
×