Fragment
Het Geluk
zojuist kwam Het Geluk voorbij
vluchtig en enigszins bescheiden
ik dacht: zal ik het grijpen
maar dat staat zo opdringerig
ik dacht: zal ik het roepen
maar dat staat zo vrijpostig
ik dacht: zal ik het smeken
maar dat staat zo wanhopig
ik dacht: zal ik het omhelzen
maar dat staat zo aanhalig
ik dacht...
ik was nog aan het denken
toen ik het al niet meer zag
Van Guppenstein
lach niet om Van Guppenstein
wanneer hij zijn verhaal vertelt
doe alsof je hem gelooft
als hij beweert baron te zijn
knik maar eens wanneer hij zegt
dat hij woont in een kasteel
met zoveel kamers dat hij
niet eens meer weet hoeveel
dat hij Elvis heeft gekend
at met de groten der aarde
samen met zijn lieftallige
mooie jonge vrouw
als zijn luchtkasteel verdampt
zal hij in het niets verdwijnen
want hij wil niet weten waar
hij vandaan komt, wat eens was
gun dan maar Van Guppenstein
zijn verzinsels en zijn praatjes
wonend in een jas van schijn
vindt hij een balsem voor zijn pijn
Aparte beesten
de ochtendmist rees op uit sloten
hing laag over weilanden
waar gekrijs van meeuwen
en gekras van kraaien
wij waren ruiters, of nee liever
een ridder met zijn jonkvrouw
op zoek naar de Graal? Camelot?
je lippen bewogen geluidloos
hoorde ik alarm in het gekras?
wat schreeuwden die meeuwen?
jij gaf je paard de sporen, verdween
in de nevel van de morgen
ik wilde je volgen, maar mijn ros
bokte dwars en tegendraads
paarden zijn aparte beesten
en weten zij veel
×