Fragment
Toen ze op de drempel stonden, zagen ze één grote zandvlakte voor zich. Een woestijn leek het. Aan de hemel stond een brandende zon. Wat ze óók zagen, was een breed zinkgat in het zand vlak voor hen. Het zand zakte, als in een zandloper, naar beneden. De poortdeur kwam onverwacht tegen ze aan en viel dicht! Ze duikelden voorover het zinkgat in! Hun wanhoopskreet ging verloren in het geruis tussen het kolkende en draaiende zand. Ze realiseerden zich, dat was het gekke, dat ze gewoon adem konden blijven halen. Ze stikten helemaal niet. Het zand kwam ook niet in hun mond en longen terecht. Het vallen en rondslingeren bleef wel doorgaan, maar vertraagde langzaam. Het zand werd losser, steeds fijner en minder. Als het opklaren van de lucht na een regenbui leek het. Op de ophaalbrug van een kasteel bleken ze terecht gekomen te zijn. Beneden was er geen kasteelgracht te zien. Wel een brede greppel, helemaal opgevuld met zand. Een zandkasteel rees op voor hun ogen.
×